Jean-Paul Mulders
‘Hoe onverschillig zijn we geworden, ingebunkerd in onszelf en afgeschermd voor het verdriet van anderen?
Soms ga ik lunchen in een ontwijde kerk waar ze voedsel uit alle hoeken van de wereld uitscheppen. Er staan heiligen die smartelijk kijken en biechtstoelen met rode fluwelen gordijnen, waarachter godvrezende zielen zich lieten verlossen van zonden in ruil voor het rare ding dat penitentie genoemd werd. Nu heeft elke biechtstoel een elektrische deurbel zoals je die ziet bij rijwoningen. De bel is allang afgeschakeld en op een bordje staat: AFWEZIG. De duivel daarentegen neemt zelden vakantie.
Vandaag begeef ik mij naar de kerk om te vragen of ze misschien de sjaal hebben gevonden die ik daar gisteren heb laten liggen. Ik ben nog maar enkele passen ver als ik op de hoek van de straat een man met een witte stok een vreemdsoortige pirouette zie maken. Hij draait langzaam om zijn as en komt dan twijfelend ten val. Een vrouw vertraagt en kijkt om zich heen om te checken of iemand anders het ook heeft gezien. Dan loopt ze met een gek boogje om de blinde man heen. Ze draagt een koptelefoon en een kap met een bontkraag die duidelijk vals is.
Ik loop naar de blinde man en vraag hem of het gaat. “Geen probleem”, zegt hij monter, alsof hij zich op de straatstenen heeft uitgestrekt om een powernap te doen. Hij klautert overeind, klopt het stof van zijn jas en schuifelt langs de muur in de richting van de tramhalte. Je hoeft niet te kunnen zien om schaamte te voelen.
Alles draait vierkant, niemand lijkt nog blij en elke dag hoor je iets dat nog wat meer van de pot is gerukt.
Het beeld van de vrouw met de bontkraag en het gekke boogje blijft mij achtervolgen. Hoe onverschillig zijn we geworden, ingebunkerd in onszelf en afgeschermd voor het verdriet van anderen? De verbeelding aan de macht was de slogan van Mei ’68 – maar met welke kreet zou je de huidige tijd kunnen vatten? Alles draait vierkant, niemand lijkt nog blij en elke dag hoor je iets dat nog wat meer van de pot is gerukt. De nazi’s waren links, het Vleeshuis wordt een fietsenstalling en het licht van een vuurtoren houdt ons wekenlang in de ban. Het lijkt het hele jaar door 1 april, maar lachen doen we almaar minder. Hoe zou het nog zijn met de Heilige Rita, patrones van de hopeloze gevallen en ongelukkige huwelijken?
Ik geloof niet in mirakels en een naam als ‘Broeders van Liefde’ doet mijn tenen krullen. Soms heb ik wel de indruk dat we het kind met het badwater weggegooid hebben. Vroeger had je die coole werken van barmhartigheid, zoals de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden en de vreemdelingen herbergen. Nu riskeer je als hulpverlener een toek op je bakkes als je de zieken probeert te verzorgen.
Gelukkig zijn er nog altijd twee soorten mensen: zij die je waarschuwen als ze zien dat je je parkeerschijf vergeet te leggen in de blauwe zone, en zij die zich zwijgend verkneukelen over de boete die je boven het hoofd hangt. Ik probeer tot de eerste groep te blijven behoren. Soms heb ik wel zin om voor mijn raam aan de straatkant zo’n kabouter te zetten, knalrood en met een opgestoken middelvinger.
In de ontwijde kerk aangekomen, blijkt niemand mijn sjaal gezien te hebben. What did you expect, denk ik schamper.
Maar ik bewaar mijn vertrouwen in mens en aartsengelen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier