De poetsvrouw lacht me uit omdat ik lege dozen van schepijs spaar. ‘Ze doen dat op al mijn vaste adressen’, grinnikt ze. Dankzij haar leer ik nog iets over de medeburger en zijn kat, die blijkbaar overal ruift en meubelen aan flarden krabt.
Mijn poetsvrouw heeft een hart van goud, maar ook een scherpe tong. Ze klaagt over de strapatsen van politici en het gebrek aan fatsoen bij de gewone man. In Slovakije was ze postbode, tot ze om duistere redenen besloot hierheen te verhuizen. Ze vindt mij een goede vent omdat ik kan koken, proper op mijzelf ben en niet op Tinder sta: een huwelijk verzwijgend, swipend op zoek naar buitenechtelijke avonturen. Ik zeg dat dat niet kan, aangezien ik nooit getrouwd ben. Toch doet haar mening me iets, geneigd als ik ben te luisteren naar het oordeel van kinderen, gezelschapsdieren en andere schepselen met een zuivere ziel.
Het leven is verwarrend tegenwoordig. Je weet niet waar je eerst moet kijken: naar Wendy Van Wanten, of naar de drones die geniepig de grenzen aftasten. De media maken het er niet gemakkelijker op. Het ene ogenblik staat de vijand bijna in onze slaapkamer, het volgende lijkt de oorlogsmachine elk moment zomaar te kunnen instorten. Soms ontwaak ik met het gevoel dat de apocalyps nakend is, maar ga ik slapen in de hoop dat alles toch nog goedkomt. In dat wankele landschap probeer ik mijn evenwicht te bewaren. Of het nu regenvlagen zijn of mensen die je dingen in de schoenen schuiven: ik onderga het, omdat er altijd wel neerslag uit de hemel zal vallen. Zo veel is er al gebeurd in mijn leven dat weinig mij nog kan deren. Ik haal de schouders op, herstel een oude klok en bereid hummus met zwarte kikkererwten.
Mijn poetsvrouw vindt mij een goede vent omdat ik kan koken, proper ben op mijzelf en niet op Tinder sta.
Soms denk ik aan wat mijn ouders mij vroeger leerden: je moest je best doen, je mocht niet liegen en jezelf niet als eerste noemen in een opsomming. Maar wat schiet je daar tegenwoordig mee op? Mijn vader is al een eeuwigheid gestorven, de wereld van nu zou hem naar adem doen happen. Ik zie de toekomst nieuwsgierig tegemoet, maar niet meer zo halsreikend als vroeger. Mijn verwachtingen zijn minder hooggespannen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht’, schreef de dichter J.C. Bloem. Het is dan extra fijn als je af en toe toch nog iets geweldigs ziet. Een glimmer, noemen ze dat: een blik, een woord, een gebaar dat op zich onbelangrijk lijkt, maar het leven even van glans voorziet. Zoals onlangs in Blankenberge, waar ik op zeesletsen door de branding liep. Twee kinderen, broer en zus misschien, waren druk in de weer met een aangespoelde kwal. De jongen verplaatste haar met een stuk plastic. Ik was al bang dat ze de kwal gingen kwellen, zoals mensen soms doen met wezens die zich niet kunnen weren. Maar ze groeven een geul in het natte zand, waar het meisje water in schepte met haar handen samengevouwen tot een kommetje. Zo leidden ze de kwal voorzichtig, voetje voor voetje terug naar de zee. Het viel me op hoe respectvol ze te werk gingen, alsof ze wisten dat zelfs het kleinste schepsel het verdient om gered te worden. Ik bleef even staan, terwijl de zon van achter de wolken kwam. Het rook naar jodium en pekelharing.
Ze waren zo druk bezig dat ze mij zelfs niet opmerkten. Het was mijn glimmer van de dag: twee kinderen die een wezen in leven trachten te houden dat je niet eens aaibaar kunt noemen. De tranen sprongen mij in de ogen – maar dat zal wel aan de zeebries gelegen hebben.
Als kind verzamelde ik steekkaarten met dieren. Je kon je daarop abonneren, ze kwamen dan oldskool toe per post: een pakje met tien beestjes om de veertien dagen of zo. Ik herinner me nog hoe ik, van de mariene schepselen, het Portugees Oorlogsschip erg indrukwekkend vond.
Thuisgekomen zocht ik het zeedier op dat ik in Blankenberge had gezien. Blauwe haarkwal, bleek zijn nederige naam.
Ik wenste kwal en kinderen, zoals in de sprookjes, een lang en gelukkig leven toe.