‘Ken jij Harold Shipman?’, vraagt mijn dochter van twaalf. Ik zoek tussen de Harolds en de schippers die ik ken, maar vind hem dan al snel terug: ‘Dr. Death! De Britse huisarts die zijn patiënten met dodelijke injecties ombracht.’
Mijn dochter knikt. ‘Tweehonderdvijftig slachtoffers’, zucht ze, aarzelend tussen huiver en bewondering.
Gisteren dweepte ze nog met eenhoorns, nu heeft ze een fascinatie voor seriemoordenaars. Ze verzamelt hun gegevens in een hemelsblauw boekje met een bloem erop: naam en bijnaam, geboorteplaats, leeftijd, aantal slachtoffers, verrassende uitspraken en de manier waarop ze bij voorkeur te werk gingen.
‘Vind je dat awkward?’, vraagt ze uitdagend.
‘Valt wel mee’, antwoord ik. ‘Hooguit een beetje raar misschien.’
‘Dat is toch interessant’, vervolgt ze enthousiast. Ze vertelt over verkrachte lijken, afgehakte hoofden en begraven torso’s. Ze kent seriemoordenaars van wie ik nog nooit heb gehoord. Samen met een vriendin lijst ze vlijtig de namen van hun slachtoffers op.
Ik zeg dat er momenteel op Netflix een serie staat over Fred West, de seriemoordenaar die jonge vrouwen begroef in zijn tuin en onder zijn keldervloer. De vloer van onze kelder klinkt ook hol, ik heb lang gedacht dat er onder de kelder nog iets anders verborgen lag. Maar volgens een vriend is dat normaal: als de fundering verzakt, ontstaat er een kleine luchtruimte die werkt als een klankkast. Ik vond het jammer dat de holheid een bouwkundige verklaring had. Ik hou van mysterie, en van onderaardse gangen waarlangs je ongemerkt de stad uitkomt.
Gisteren dweepte mijn dochter nog met eenhoorns, nu heeft ze een fascinatie voor seriemoordenaars.
Ik begrijp de fascinatie van mijn dochter voor pikzwarte zielen wel. Zelf doe ik normaal geen vlieg kwaad, maar mensen zonder geweten of morele remmen intrigeren mij. Ze zijn ziek, maar het lijkt me een comfortabele ziekte: geen ruk geven om andermans leed – en zelfs niet om je eigen lot.
Neem nu Robert-François Damiens, een Franse man die in 1757 een mislukte aanslag pleegde op Lodewijk XV. Hij werd veroordeeld tot een verschrikkelijke straf: foltering met ‘de laarzen’, wonden gevuld met was, lood en kokende olie, en levend gevierendeeld door paarden. Toen hij het vonnis hoorde, reageerde hij laconiek: ‘La journée sera rude’ – Het wordt een zware dag. Zo weinig schrik en zelfbeklag voelen lijkt mij verdomd gemakkelijk.
Intussen kijkt mijn dochter naar een YouTube-filmpje waarin een rondtollend mannenhoofd vanuit een toiletpot zingt. De posters van paarden mogen nog even blijven hangen, maar haar gedachten dwalen af naar ’s werelds akeligste killers. Zij ontdekt de werkelijkheid spoorslags. Dat geeft een schok, maar ook opluchting: ik stap uit de samenzwering waarmee volwassenen het bestaan rooskleuriger voorstellen aan kinderen. Elke dag moet ik minder voor haar verbergen.
Gelukkig is ze ook nog dol op ijsjes met de smaak van watermeloen en pitten die druppels chocolade zijn. ‘Is het normaal,’ vroeg zij onlangs, ‘dat ik op deze leeftijd al weemoed voel?’
Ik zag haar als kleuter weer rennen op het strand, lachend en met een knalgeel schopje in haar hand.
Onschuld is een zandkasteel voordat de vloed opkomt.