Jean-Paul Mulders
‘Frans is uit de mode, we leven in tijden van woekerend Engels met haar op’
Geen idee van wie ze het heeft, maar mijn oudste dochter is van het type dat zonder weerzin goniometrie studeert. “Blokzwijntje”, zeg ik soms vertederd, waarop zij met haar ogen rolt.
“Niemand zegt dat nog, alleen mensen van jouw leeftijd.” Ik vind het eng dat zelfs woordenschat niet aan de tand des tijds ontsnapt.
“En blokken?”, probeer ik. “Wordt dat nog gebruikt?”
“Wij zeggen studeren”, antwoordt zij met een zuinig mondje.
Blokken heb ik altijd een vreemde benaming gevonden voor de poging iets in je kop te stampen dat je later nooit meer nodig hebt. Als ik het opzoek, blijkt het te komen van bloquer in het Frans: ‘zich van de buitenwereld afsluiten’ of ‘zitten als een blok’.
Frans is uit de mode, we leven in tijden van woekerend Engels met haar op. Ik vraag mij af wat er is geworden van al die andere woorden waarvan ik dacht dat ze de eeuwige jeugd hadden: een porre bijvoorbeeld, voor een studente, of tuyaux voor stokpaardjes van professoren.
‘Gij zijt geen totentrekker en geen gatlikker”, zei mijn moeder eens, toen ik op het werk naast een promotie had gegrepen.
Wat nog met zekerheid bestaat, is een schachtentemmer: een gemankeerde kampbeul die zich verlustigt in het vernederen van nieuwkomers. Denk aan de jongeman die de dood werd ingejaagd door het drinken van industriële hoeveelheden vissaus. Ik kwam zijn graf toevallig tegen toen ik over het kerkhof van Edegem dwaalde. Wij zochten het graf van Marie Gevers: een schrijfster die de natuur bezong, maar door God en klein Pierke vergeten is.
“Sommige blokzwijnen waren ook totentrekkers”, zeg ik aan mijn dochter.
“He?”, doet zij verstoord. Ze is een mail aan het schrijven om te solliciteren voor surfmonitor aan de Belgische kust.
Ik weet wanneer ik het soort vader ben waaraan ik mij als tiener geërgerd zou hebben. “Dat is een hypocriet”, licht ik niettemin toe. “Iemand die zich anders voordoet dan hij is. Sommige blokzwijnen wisten dat het niet cool was om hard te studeren. Ze beweerden dat ze niets van het examen hadden gebakken. Achteraf hadden ze altijd wel uitstekende punten.”
Ze schokschoudert. “Daar verdenken ze mij weleens van. Maar totentrekker vind ik een lelijk woord.”
“Het is juist prachtig,” antwoord ik: “hoe onze voorouders een eeuwigheid geleden benamingen bedachten, trefzeker als een zweepslag, voor types die we nog altijd om ons heen zien. Neem nu een gatlikker. Het Vlaams woordenboek vermeldt zelfs de correcte vervoeging – ‘Ik gatlikte, ik heb gegatlikt’ – al hoor je dat zelden iemand in de eerste persoon zeggen.
“Zo mottig”, zucht mijn dochter, terwijl ze zich verdiept in voorrangsregels in het water en onderdelen van de surfplank. Haar wereld wordt bevolkt door zeemeerminnen en zongebruinde prinsen die rein van hart zijn. Ik zie het als mijn opdracht haar af en toe te wijzen op minder fraaie personages die op de aardkluit rondscharrelen. Misschien kan ik haar zo behoeden voor het soort naïviteit dat mij al zuur is opgebroken. “Gij zijt geen totentrekker en geen gatlikker”, zei mijn moeder eens, toen ik op het werk naast een promotie had gegrepen.
Ik dacht eerst dat zij dat bedoelde als een compliment.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier