Ik heb een stukje van een dak gekocht. Het is donkergrijs en zo groot als een luciferdoosje. Prijskaartje: 72,50 Britse pond. Het is dan ook niet zomaar een stukje dak. Er zit een gedenkplaat bij waarop staat: ‘This fragment of slate came from the roof of Barnhill, Isle of Jura, which Eric Arthur Blair (George Orwell) rented from May 1946 until his death in January 1950. It was here that he wrote his final great novel Nineteen Eighty-Four.’
Ondertekend door Richard Blair, Beschermheer van The Orwell Society. Er staat een tekening bij van een boerderij met dubbele schoorsteen en gras dat lijkt te wiegen in de wind.
Barnhill ligt op Jura, een godvergeten gat dat driehonderd inwoners en vijfduizend herten telt. Er is één whiskydistilleerderij en één hotel dat meteen waarschuwt: ‘We are not dog-friendly.’
De boerderij zelf is nauwelijks veranderd sinds Orwell ze betrok: een sobere, witte gevel, een deur die eruitziet als een dakkapel. Het huis ligt in ruig natuurgebied met zicht op water dat schittert in de zon.
Toen ik het werk van Orwell leerde kennen, voelde ik mij er meteen toe aangetrokken. Ik was een jaar of twaalf toen ik 1984 voor het eerst zag, in de boekenkast van de vader van een vriend. De priemende ogen op de kaft fascineerden me. Ik begon te lezen en sindsdien ben ik het blijven herlezen, eens per tien jaar of zo. Het visionaire sprak me aan, maar ook de beklemming. Je voelde dat het een boek was dat geschreven móést worden, niet een dat kan dienstdoen om een tafel te stutten. Tot vandaag wordt Orwell geciteerd en gebruikt als waarschuwing, ook door mensen die hij niet had kunnen uitstaan.
Hoe meer ik over George Orwell weet, hoe minder ik hem een toffe peer vind.
De man zelf was een vat vol tegenstrijdigheden. Hoe meer ik over hem weet, hoe minder ik hem een toffe peer vind. Toen zijn vrouw hem vroeg wat hij wilde voor zijn verjaardag, wees hij naar een jonge Berbervrouw op wie hij zijn oog had laten vallen: ‘Met haar naar bed.’ Tactloos of gewoon eerlijk? Ik ben er nog altijd niet uit. Ik las ook dat hij het schrijven van een roman ‘een monsterachtige worsteling’ vond. Dat zie je aan elke pagina uit zijn manuscript. Het krioelt van de doorhalingen, toevoegingen en passages waarvan hij vond dat ze beter konden. De gedachte troost mij als ik zelf met een zin worstel.
Relikwieën hebben altijd tot mijn verbeelding gesproken, of het de zweetdoek van Oviedo is of die smoezelige ampul met Heilig Bloed in Brugge. Een piano is een piano, maar als John Lennon daarop Imagine schreef, voelt het toch anders. Op dezelfde manier betast ik liefkozend mijn stukje leisteen. De gedachte dat het zich boven zijn hoofd bevond toen mijn favoriete schrijver mijn favoriete boek schreef, bezorgt mij kippenvel. Het is voor mij wat een bezweet wielrennershemdje is voor liefhebbers van de koers.
Wat zou Orwell van dat soort dweepzucht hebben gevonden? Hij kende de wereld, wist wat armoede was. Wellicht had hij er een wenkbrauw bij opgetrokken. Maar als het ging over de zoon die hij adopteerde, dan was hij absoluut geen cynicus. Richard Blair, de beschermheer van mijn stukje dak, heeft zijn vader maar kort gekend. Toch heeft hij warme herinneringen aan de tijd die ze samen op Jura doorbrachten. In een interview met The Guardian noemt hij zichzelf ‘the ordinary son of an extraordinary father’. Dat vind ik mooi en nederig gezegd. Zo gek is dat stukje dak dus nog niet. Het getuigt tenminste van mijn bewondering voor het werk van iemand anders. Sommigen betalen een veelvoud om hun eigen naam op hun nummerplaat te laten zetten.
Dankzij de Brexit krijgt het verhaal nog een staartje: een verzoek om 43,18 euro te betalen aan btw en invoerrechten. Pas als dat bedrag is voldaan, mag mijn zending de grens over.
Bij aankomst voel ik nattigheid: de doos rinkelt en er vallen schilfers uit. De leisteen blijkt van de gedenkplaat losgekomen, onderweg is er kennelijk gevoetbald met mijn pakje.
Misschien is het een les: never meet your heroes. Zoek romantiek desnoods in de liefde, maar niet bij dode schrijvers.