Er liggen timmermanspotloden, bakvormen voor stokbrood en filmrolletjes met als uiterste houdbaarheidsdatum 1/8/1997. Ik weersta de lokroep van Het Praktisch Handboek Kooi- en Volière–vogels, en van een wandtegel waarop in Delfts blauw een spreuk staat geschreven: Pluk de dag voor je in een vaas eindigt.
Wel koop ik De Negen Peperbollen, een stripverhaal dat ruikt naar vergeeld papier en de opwinding van mijn jeugd. Op de cover tilt Nero met één arm een knalgele tramwagen boven zijn hoofd, onder de verbaasde blikken van een massa mensen en een olifantje.
De verkoopster is een dame op leeftijd. ‘Die heb ik van mijn moeder gekregen toen ik een klein meisje was’, zegt ze verontschuldigend. ‘Mijn hele leven kon ik er geen afstand van doen, maar nu voel ik dat het tijd is.’
Verderop, onder de platanen, verkoopt een koppel oude wegenkaarten van Michelin. Frankrijk in zeventig delen, schaal 1:200.000. De kaarten vallen bijna uit elkaar als je ze openvouwt. ‘Ik erfde ze van mijn grootvader’, zegt de man. ‘Kort na de oorlog had hij een reisbureau.’
Ik aai de kaarten met ontzag voor dingen die uit de diepte van de tijd tot ons komen. Ik droom van wijngaardslakken en lang vergeten ritten over zonovergoten wegen, toen de wereld nog zo vol niet was. Pas dan zie ik dat grote delen van de kustlijn rood gearceerd zijn. Zone minée, déminage en cours, lees ik in de legende. En ook: Zwaar beschadigde plaatsen of gedeelten van plaatsen. Het was geen paradijs, daar in 1946.
Ik droom van wijngaardslakken en lang vergeten ritten over zonovergoten wegen, toen de wereld nog zo vol niet was.
De zon breekt door boven ijsjes, spelende kinderen en een mensheid die plots goedgezind lijkt. De wereld snakt naar rommelmarkten. Niet voor de spullen, maar voor wat zeldzaam is geworden: traagheid, tastbaarheid en de goesting om zomaar een praatje te maken. Mensen van allerlei pluimage kuieren langs de kraampjes, en niemand heeft een koptelefoon op. Om de twintig meter wordt er gekeuveld over iets anders. Boekbinden. Waterputten. De tragische lotgevallen van sommige jazzzangeressen.
Een vrouw met blonde haren spreekt me aan. Ze zegt dat ze graag leest wat ik schrijf over mijn dochters, maar de rest van de journalistiek volgt ze allang niet meer. Haar vader was betonexpert. Ze herinnert zich hoe ze op 9/11 de Twin Towers zagen ineenzakken op de televisie. ‘”Dat kán niet”, zei mijn vader. Die dag haakte ik af.’
Het gesprek begon met koetjes en kalfjes, maar verglijdt naar donkere vermoedens: Christine Lagarde komt op de proppen, de digitale euro, Klaus Schwab, de Nieuwe Wereldorde. De vrouw spreekt over dertig voorspellingen die een voor een werkelijkheid worden. Ze raakt mijn arm aan en zegt: ‘Ze willen dat we minder vlees eten. Op de wereld mogen er maar vijfhonderd miljoen mensen overblijven.’
Ik knik beleefd, maar er borrelt onrust in mij op. Niet om wat ze zegt, maar om de vanzelfsprekendheid waarmee het overal opduikt.
De vrouw merkt mijn aarzeling. Ze bekijkt mij medelevend: ‘Jij moet eens naar een paar goede podcasts luisteren.’
Ik bedank haar voor de tip en loop verder, gefascineerd door een muntgroene theepot en buikspreekpoppen die wachten tot zij het woord krijgen.
Lees ook: ‘Wat verandert ons van boze jongeren in lamzakken met respect voor de openbare orde?’