Jean-Paul Mulders
‘De asielen zitten vol staffords van baasjes die hun dier niet de baas konden’
De zon strooit zachtheid uit over de mensen als ik in de stad pokébowl ga eten met mijn jongste dochter. We vinden een plaatsje op een terras waar mussen vervaarlijk dichtbij komen om aan de haal te gaan met rode biet die smaakt naar kelder. Mijn dochter glimlacht dan vertederd, want zij is dol op dieren. Onlangs nam zij voor de tweede keer afscheid van haar kanarie die vijf jaar geleden stierf. Straks verhuist ze met haar mama. Ze vindt het lastig hem achter te laten in de tuin waar hij begraven is.
We genieten van wat wordt genoemd: een gezellige drukte. Het terras is volzet en twee jongemannen nemen plaats op een stadsbank vlak bij ons. Ze hebben een hond bij zich. Mijn dochter wil die meteen aaien, maar ik waarschuw haar dat dat misschien geen goed idee is. De staffordshire-bullterriër wordt geroemd om zijn temperament: intelligent, betrouwbaar en dapper. Hij werd gefokt voor het stieren- en berengevecht, maar is tegenwoordig in trek bij allerhande patsers. De asielen zitten vol staffords van baasjes die hun dier niet de baas konden. Deze hond, zeg ik tegen mijn dochter, is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Zij is jong genoeg om daarmee te kunnen lachen.
Deze hond, zeg ik tegen mijn dochter, is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken.
Wat zij echter niet begrijpt, is waarom iemand een vechthond zou kiezen als er ook labradors zijn, poedels en labradoodles. Zij begrijpt ook niet waarom auto’s brullend door de straten rijden terwijl de knalpot al is uitgevonden. Ik vind het moeilijk om haar zulke dingen uit te leggen. Sommigen hebben nu eenmaal de drang om anderen te imponeren, zelfs als dat meisjes van tien zijn. En asociaal gedrag lijkt steeds vaker verward te worden met vrijheid.
Ik besluit de hond het voordeel van de twijfel te geven en blijf zitten, weliswaar met al mijn zintuigen gespitst. Het dier ligt vreedzaam te soezen, tot het een andere hond ziet naderen en als een razende begint te blaffen. Baasje pakt hem bij de snuit, maar krijgt een knauw in zijn vinger. “Vetzakske”, hoor ik hem liefdevol zeggen terwijl hij checkt of het bloedt. Zo gaat het door: telkens als hij een soortgenoot in het vizier krijgt, begint de hond te schuimbekken op twee meter van ons. Ik besef dat ik hem niet kan stoppen mocht hij zich lostrekken. Ik zou mij niet veel onbehaaglijker voelen mocht iemand ons onder schot houden met een revolver.
Het baasje van de hond trekt luidruchtig zijn neus op en spuwt op de grond. “Kom”, zeg ik tegen mijn dochter. “Binnen is het vast koeler.” Vanuit de schaduw zien we dat de mannen ons plaatsje inpalmen. Ze grijnzen allebei en de hond lijkt mee te grijnzen. De grootste blaffer wint, denk ik schamper. Ik troost mij met de gedachte dat onze ledematen intact zijn.
Mijn dochter is een trage eter, vooral als er onbekende ingrediënten in het spel zijn. Als we weer buitenkomen, zijn de mannen en de hond verdwenen, maar gelukkig schijnt nog de zon. Aan de overkant van de straat duwt een jongen met zwarte krullen een groot voorwerp voort op een karretje. Het ding zit in een hoes, maar uit de vorm leid ik af dat het waarschijnlijk een harp is.
Hoewel ik ze zelf niet kan bespelen, vind ik het fijn dat er ook harpen in de wereld zijn.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier