Taj Mahal – De tuin
Rondom het complex ligt een grote tuin van 300 vierkante meter. Ook de tuin is aangelegd volgens de Mogol-traditie. Die is gebaseerd op de Perzische tuinen en in India geïntroduceerd door de eerste Mogol-keizer Babur. Door het gebruik van opgehoogde paadjes is elk van de vier delen van de tuin nog eens opgedeeld in vier. Daardoor ontstaan er dus zestien ‘verzonken’ bloembedden.
Centraal in de tuin, voor het gebouw, ligt het beroemde langgerekte waterbekken. Het water reflecteert de Taj Mahal. Dit waterbekken wordt ook wel ‘al Hawd al-Kawthar’ genoemd, naar de tank van overvloed die beloofd was aan Mohammed.
Hoewel het paviljoen bij de meeste Mogol-tuinen in het midden ligt, is dat bij de Taj Mahal niet zo. De tombe staat namelijk op het einde van de tuin. Reden daarvoor is wellicht dat de Yamuna-rivier gezien werd als onderdeel van de tuin, namelijk als één van de rivieren van het Paradijs. Aan de andere kant van de rivier ligt namelijk de Mehtab Bagh of de tuin van het maanlicht. Momenteel moet die tuin de Taj Mahal beschermen tegen vervuiling en zien de Indiërs er een soort bufferzone in, een compensatie voor de overbevolking rond de Taj Mahal.
Door de gelijkenissen qua ontwerp van de fonteinen, wandelpaadjes en bloembedden wordt verondersteld dat de tuin van de Taj Mahal door dezelfde ingenieur, namelijk Ali Mardan, ontworpen is dan de tuin van Shalimar. Oorspronkelijk stonden er in de tuin veel rozen, narcissen en fruitbomen. De Britten brachten daar verandering in, want ze wilden dat de tuin op de Londense lanen ging lijken.
De tuin symboliseert de vier stromende rivieren van het Paradijs en is ook in zijn geheel een reflectie van de tuinen van het Paradijs. In mystieke Islamitische teksten uit de Mogol-periode wordt het paradijs immers beschreven als een ideale tuin van overvloed met vier stromende rivieren die van een centrale bron of berg komen. Die rivieren delen de tuin op in een noordelijk, westelijk, zuidelijk en oostelijk deel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier