Wel zon, amper toeristen: winterse roadtrip in Sardinië

Het Bastione di Saint Remy in hartje Cagliari © Sebastiaan Bedaux
Sebastiaan Bedaux
Sebastiaan Bedaux Sebastiaan Bedaux is freelance televisie- en reisjournalist.

Sardinië is een draak met twee koppen: heet, druk en prijzig van april tot oktober; rustig, charmant en ingetogen van november tot maart. Onze reisjournalist bezocht het Italiaanse eiland in januari – ietwat per vergissing – en maakte de perfecte winterroadtrip.

Als ik eerlijk ben, en ik heb geen reden om dat niet te zijn, had ik nooit naar Sardinië mogen vertrekken. Of beter gezegd, het was niet mijn bedoeling. Maar het leven zit vol verrassingen, en zo sta je met een ticket naar Japan in je achterzak plots op de luchthaven van Cagliari. Dat zit zo: ik zou gaan skiën in Hokkaido, maar vlak voor vertrek meldde de luchtvaartmaatschappij dat een van mijn drie vluchten geschrapt was en dat het onmogelijk bleek om mij op korte termijn om te boeken.

Paniek. Ik had een hele week vrijgemaakt in mijn agenda; thuisblijven was geen optie. Dus reserveerde ik snel een zitje op de goedkoopste vlucht die ik kon vinden, op die dag toevallig een Ryanair-retourtje Cagliari. Maar Sardinië in januari, was dat wel slim? Ooit, in een vergelijkbare situatie (vlucht naar Pisa geannuleerd, alternatief: Alghero), was ik al eens tegen mijn zin op het Italiaanse eiland beland en had de verraderlijke zon me al op de eerste dag eerstegraads brandwonden bezorgd. Mijn eerste ervaring met Sardinië werd even pijnlijk als teleurstellend. Tijd voor een herkansing.

Caffè dell’Arte, de hipste koffiebar van de Sardijnse hoofdstad. © Sebastiaan Bedaux

Mijn impromptu roadtrip op het Italiaanse eiland start – weliswaar nog zonder auto, want die heb ik de eerste dagen niet nodig – in het zonnige Cagliari, de hoofdstad en enige metropool van Sardinië. Vanaf de luchthaven is het welgeteld één treinhalte, oftewel tien minuten tjokken, tot het centrum van de stad, die zich al tijdens de wandeling naar mijn B&B (IoAMoCagliari, vorige winter nog geen 50 euro per nacht) van haar verleidelijkste kant laat zien. Het mag dan wel geen feeëriek besneeuwd Japans tafereeltje zijn, er valt weinig te klagen.

Aan de overkant van de straat torent een oude vesting hoog boven me uit. Dit is het Quartiere Castello, de oudste wijk van Cagliari, gebouwd op een van de zeven heuvels, waar Sardijnse grandezza en Italiaanse flair door de steegjes waren, en de toerist – ikzelf dus, veel andere reizigers spot ik niet – een interessante tijdreis bezorgen. Aan de voet van het Bastione di Saint Remy, de imposante toegangspoort tot Castello, duik ik Antico in, het oudste caffè van Sardinië, geopend in 1855. Ik speur het menu nog even af naar sake, maar stel me tevreden met een sterke limoncello.

De hoofdstad: als een ansichtkaart

Het Romeinse amfitheater van Cagliari. © Sebastiaan Bedaux

‘Tot een week of twee geleden was het hier nog 24 graden Celsius’, vertelt de barman van Caffè Svizzero me een ochtend later, terwijl hij me een cappuccino en een croissant aanreikt. De klassiek geklede ober werkt in misschien wel het mooiste grand café dat ik in jaren heb gezien: prachtig art-nouveau-interieur, stijlvolle tafeltjes, massieve arcades. Buiten is het 17 graden, fris voor de doorsnee-Sardijn, haast zomer voor iemand die een dag eerder nog thermisch ondergoed in zijn koffer propte. Het is de perfecte dag om de parken, tuinen, baaitjes en stranden van Cagliari te ontdekken. Met om te beginnen het groene paradepaardje van de Sardijnse hoofdstad: Orto Botanico, een van de bekendste botanische tuinen van heel Italië, met wel tweeduizend verschillende plantensoorten verdeeld over vijf hectare in het stadscentrum, pal naast het Romeinse amfitheater.

Orto Botanico, een van de bekendste botanische tuinen van heel Italië © Sebastiaan Bedaux

Niet veel later, een busrit van twintig minuten om precies te zijn, maak ik mijn borst nat en mijn wandelschoenen vuil in de wijk Calamosca, waar een hoop vervaarlijke wandelpaden omhoog naar La Sella del Diavolo (Het Zadel van de Duivel) leiden. Het uitzicht kan zo op een ansichtkaart: links de middeleeuwse stad, rechts het Spiaggia del Poetto, het acht kilometer lange zandstrand van Cagliari, met erachter een natuurgebied vol flamingo’s. Ik laat mijn blik over het zuiden van Sardinië glijden en kom al snel tot dit besef: Cagliari, met z’n traditionele caffè’s, afbrokkelende piazza’s, azuurblauwe cala’s en helwitte spiaggia’s, verzacht de Japanse pijn.

Het klassieke Caffè Svizzero met zijn prachtige art-nouveau-interieur. © Sebastiaan Bedaux

Het zuiden: azuurblauw water

De volgende ochtend haal ik mijn huurwagen, een smakeloze witte Fiat, op aan de luchthaven en zet koers naar het zuiden, waar ik eerst nog even de ruïnes van Nora – in de achtste eeuw voor Christus de allereerste stad op Sardinië – meepik, om niet veel later de Strada Panoramica della Costa del Sud, afgekort de SP71, te tackelen. Zucchero mompelt iets via de ether, maar ik moet me concentreren om op de 25 kilometer lange weg langs de fabelachtige zuidkust te blijven, en dus niet ergens van een klif naar beneden, het azuurblauwe water in, te donderen.

Lees ook: Verboden de babyberen mee naar huis te nemen: wat je leert tijdens een bezoek aan Nationaal Park Abruzzo in Italië

In slakkengang – er is in dit seizoen gelukkig niemand anders op de weg – meander ik langs zandstrandjes en kliffen, bossen en dramatische bergflanken om uiteindelijk, uren later, Sant’Antioco binnen te rijden, een nog grotendeels onontdekt eilandje vol ongerepte natuur, een azuurblauwe lagune en een handvol vissersdorpjes. Het blijkt nog niet zo eenvoudig om hier een restaurant, laat staan een hotel te vinden dat in januari open is. Sardinië lijkt grotendeels verlaten.

De ruïnes van Nora. © Sebastiaan Bedaux

De westkust: de enige toerist


Op het geïmproviseerde programma voor de volgende dag staat de doorgaans populaire westkust van het eiland, met als eerste halte Porto Flavia, een fascinerende toeristische attractie die je in het drukke zomerseizoen lang op voorhand moet reserveren. In de winter rij je er gewoon heen en sluit je aan bij de gegidste tour die toeristen door de oude mineraalmijn leidt. Nou ja, toeristen; ik blijk de enige bezoeker die dag.

Porto Flavia, een van de wonderen van Sardinië. © Sebastiaan Bedaux

Porto Flavia wordt een van de wonderen van Sardinië genoemd, een uitzonderlijk monument van industriële archeologie dat dramatisch opdoemt boven de zee. Mijn drone maakt overuren om het bouwwerk te vereeuwigen. Wat noordelijker, in Oristano, de derde grootste stad van het eiland, lunch ik voor de zekerheid op het pittoreske Piazza Eleonora – je weet anders niet wanneer er nog een kans komt om te eten – maar eigenlijk heb ik mijn zinnen gezet op het vissersdorpje Bosa en zijn kleurrijke labyrint aan steile straatjes en steegjes, die allemaal naar het Castello Malaspina leiden, waar het uitzicht op de Middellandse Zee me bedwelmt.

Sardinië presteert nu al boven verwachting op het vlak van visuele aantrekkelijkheid, en dan moet Alghero, de zelfverklaarde parel van de westkust, nog komen.

Het oude centrum van Oristano. © Sebastiaan Bedaux

Na een hele dag on the road rijd ik het toeristische zwaartepunt van Sardinië binnen en wandel niet veel later in mijn uppie over de befaamde Lungomare, de normalerwijs bruisende boulevard langs het water. Zelfs hier in dit toeristische bolwerk moet ik goed zoeken naar een hotel en een restaurant dat er voor de winter nog niet de brui aan heeft gegeven. Dat heb je dan in januari: het hele eiland voor jezelf, maar lang niet alles is open.

Lees ook: Een bezoek aan het Zwitserland van Turkije: ‘De wegen zijn hier abominabel, maar het berglandschap is fenomenaal’

Het noorden: ongerepte natuur

Een nieuwe dag, een nieuwe windstreek, dit keer het subtropische noorden van Sardinië, waar de kustweg van Porto Torres richting Costa Smeralda (Smaragdkust) meandert. De route lijkt eindeloos, maar dat kan ook liggen aan het feit dat ik elke vijf kilometer even stop voor een foto. Links ligt de zee – met in de verte de indrukwekkende contouren van Corsica – rechts de vruchtbare valleien van Noord-Sicilië, waar wijn- en fruitgaarden elkaar in sneltempo opvolgen.

© Sebastiaan Bedaux

In Santa Teresa Gallura houd ik wat langer halt, zowel voor de lunch als voor het bekende strand Rena Bianca, om even later het schiereiland Capo Testa te verkennen, dat het ene idyllische baaitje na het andere herbergt. Het hoogtepunt moet dan nog komen: La Maddalena, een oogverblindend mooie archipel die in de zomermaanden werkelijk overspoeld wordt door toeristen, maar nu, in putje winter, op z’n aanlokkelijkst is. In Palau parkeer ik mijn huurwagen op een ferry die me in twintig minuten naar Isola Maddalena brengt, het grootste eiland van de groep en een van de twee eilanden die je met de auto kunt verkennen. De bestemming overtreft mijn verwachtingen: pure, ongerepte natuur omgeven door het meest heldere zeewater dat ik ooit zag. De bijnaam voor deze archipel is meer dan terecht: de Caraïben van Europa.

© Sebastiaan Bedaux

Het oosten: sneeuw!

Na twee nachten op La Maddalena rest me nog maar één windstreek: het wilde oosten, achteraf mijn favoriet. Van Olbia, de ‘grote’ stad in het noordoosten, tot het fabelachtige Orosei is de oostkust bezaaid met de meest verleidelijke stranden en kliffen (tip: breng zeker een bezoek aan Cala Fuili, een klein wit kiezelstrand tussen de groene bergen). Maar dan doemen de bergen van Sardinië voor me op. In de verte liggen de pieken van het Gennargentu-gebergte, met Punta La Mormora als hoogste top (1834 meter). Van het subtropische zeewater aan de Cala Fuili bevind ik me plots in de sneeuw. Zo wordt het alsnog een beetje skivakantie.

© Sebastiaan Bedaux

Het uitzicht is om van te smullen: kleurrijke dorpjes tegen een achtergrond van besneeuwde bergtoppen, uitgestrekte valleien vol bossen en de winterzon die het hele decor in vuur en vlam zet. Anderhalf uur lang slinger ik over de bergketen, langs dorpjes als Dorgali en Uruzei, om uiteindelijk in badplaats Tortoli weer de Middellandse Zee te begroeten en mijn tocht naar het zuiden verder te zetten. Tegen de avond zit mijn rondje Sardinië erop en blik ik tevreden terug op een geweldige week. Hokkaido bewaar ik wel voor een andere keer.

HEEN EN TERUG

Vliegen: Ryanair vliegt in januari twee, in februari drie, in maart vier en vanaf april vijf keer per week tussen Charleroi en Cagliari. De lowcostmaatschappij vliegt vanaf eind maart ook nog vier keer per week naar Alghero.

Vervoer: een huurwagen is in het geval van een roadtrip geen overbodige luxe. Ik huurde die van mij via sunnycars.be

Verblijf en vertier: de winter is niet de makkelijkste periode om accommodatie te vinden, maar via booking.com lukt het toch (al is de keuze vaak beperkt tot pensions en guesthouses). Waag je je aan een roadtrip, overnacht dan in de grotere steden (Cagliari, Oristano, Olbia) en/of in de populairdere streken (Alghero, La Maddalena). Hier vind je ook restaurants die open zijn. Onderweg en in de kleinere dorpen is het in de winter vaak wat moeilijker om voedsel te vinden.

Klimaat: de gemiddelde dagtemperatuur in januari bedraagt 15 °C, veel neerslag valt er niet.

Extra info: Sardinië is bijna even groot als België, maar telt nauwelijks snelwegen. Om een rondje Sardinië af te werken, heb je minstens een week, maar liefst tien dagen tot twee weken, nodig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content