Marokkaanse mozaïeken
Zo indringend is Marokko dat veel beelden samen een nog altijd onvolkomen mozaïek vormen. Impressies tussen zee en woestijn, tussen Sidi Ifni en Fez, Atlas en Anti-Atlas, tussen palmentuin en madrassa, licht en ornament.
I Het oog
Marokko is een land van zintuigen : tastzin bij de begroeting met een salam aleikum en de hand op het hart, de neus voor kruiden en parfums in de soek, smaak voor een tajine, het oor voor de stilte van de woestijn of de trommels van de gnawa. En het oog natuurlijk, voor de berberburchten rond de Atlas, voor de kleuren van dorpen en steden, voor de leerlooiers in Fez en de toevallige ontmoeting. Langs de weg loopt een oranje silhouet, omzwachteld door een witte sjaal die hoofd en ogen toedekt. Een Berbervrouw, die het voorzichtige gesprek niet schuwt : markt, dorp, kinderen, de zon. Schichtig kijkt ze om zich heen, vriendinnen kijken geamuseerd toe, geen mannen in de buurt. Neen, ze wil niet op de foto. Of ze mag niet, van haar echtgenoot, haar tradities, haar religie. Dat respecteer ik. Dat waardeert ze. Ze aarzelt. Dan glijdt haar hand naar haar sjaal, haar met henna beschilderde vingers ontbloten zacht een oog, donker als een dadel, met sierlijke wimpers en een pupil waarin de zon verschroeiend brandt. Misschien lacht ze, dat kan ik niet zien, maar ze zegt “faites vite” en staart in de lens voor de meest intense blik die ik ooit in Marokko heb gezien. Dit is een land van zintuigen.
II Blauw, wit, rood
Het labyrint van Chefchaouen is blauw. Casablanca en Tanger zijn wit. En Essaouira is een witte medina achter hoefijzerpoorten en vestingmuren, die passaatwinden buiten houden. Maar als Marokko één kleur is, dan rood. Het opdringerige rood van huizen en dorpen, bergen en de vlag met haar groene ster, de eeuwige kleur van een hoopvolle islam.
Tiznit is een rode stad met stegen, arcaden en koffiehuizen. In het zuiden kleurt Tafraoute met witomrande vensters het land nog roder, het is de voorbode van de verre woestijn. En in de Ameln- vallei kleven dorpen tegen de rotswand : Imi Ogchtim, Tizeght en het mooist Emintizght, rood in alle varianten van bruin tot paars. Zegt een verhalenverteller : “Sidi, luisteraar, weet dat toen de Koutoubiamoskee werd gebouwd uit haar muren bloed over gevels en huizen stroomde. Het bloed maakte van Marrakech de rode stad. Het is het rood van onze vlag, het is het rood van de bergen, het zand en de kashba’s.”
III Tajine
Het is het meest abstracte schilderij : kruidenpiramides in de soek. Rood, wit en geel, groen, alle specerijen uit dit hete land liggen als conische vulkanen te wachten om in gerechten verwerkt te worden. In Aourir, een voorstad van Agadir, stap ik binnen in restaurant Baraka. “Meer dan couscous is tajine ons nationale gerecht”, zegt de uitbater. Hij buigt zich in de keuken over even conische potten waarin het gerecht suddert. Kip, rund of lam, een stoofpot met groenten, olijven, pruimen en amandelnoten. Soms op houtskool, meestal op gasbranders. “Reis waar je wilt, overal is de bereiding anders”, zegt de kok. “In het volgende dorp smaakt de tajine al anders.” Zo is het : Chez Mustafa in Sidi Ifni is het gerecht klaargemaakt met vis. En in de Etoile d’Agadir van Tafraoute bestel ik tajine met een overdaad aan pruimen.
In Marrakech, Berberstad en moeder van het land, prevelt de zon haar laatste gebed op de Koutoubiamoskee, op de Djemaa el Fna branden petroleumlampen boven eetstallen. Overdag is het ‘plein van de onthoofden’ een circus vol slangenbezweerders, gnawadansers, verhalenvertellers, waterdragers en acrobaten. Spektakel voor toeristen, die voor wat zilverlingen de foto van hun leven maken. ’s Avonds krijgt Djemaa el Fna zijn magie terug. Met vlaggen, rook en geuren, vuren en muziek, uitgelaten hongerigen en koks met kebab, slaatjes, frisdranken en hummus bruist het hart van Marrakech met een chaos aan geluiden, even Marokkaans als de kruiden in een verrukkelijke tajine.
IV Ksar
Ten zuiden van de Atlas, waar de Draa en Dadès in elkaar vloeien, zijn ze uit het landschap niet weg te branden : tientallen kashba’s, ksour (meervoud van ksar, een fort) en Berberburchten die soms bewoond zijn, maar vaak weerloos aan wind, zon en verbeelding zijn overgeleverd. Ze zijn verschrikkelijk mooi : de gestileerde kashba van Taourirt, Amerhidil met witte torenvensters, de ksar van Skoura, Imassine, en Tinerhir, dat in een baarmoeder van palmen ligt. De vallei van de Dadès kleurt roder, gloedvoller, paarser, ze is wreedaardig schoon. Op een heuvelrug, tegen een rotswand of tussen palmen is die onwereldse wereld voor de dorpelingen nog altijd het decor van hun dagelijkse leven. Bij Ouarzazate doemt de verbluffendste ksar uit het hele land op : Aït-Ben-Haddou is een okeren burcht met torens, kantelen en ibisnesten. Lemen wallen en huizen van vijf verdiepingen, stegen, op de muren arabesken met magische betekenis, tighremts (versterkte woningen) met hoektorens waarin graan en maïs worden bewaard. Ver weg klinken keukengeluiden, een huilend kind, een zucht van de wind. Het verval is even schitterend als de versieringen.
V Ambacht
Marokko is een land van ambachten. Op markten, in bazaars of soeks prijzen handelaars hun tapijten aan. In de Kissaria van Fez bewerken koper- en zilversmeden hun metalen tot lampen en gesmukte schalen. In Safi bakken ze felkleurige aarden borden voor fruit en spijs. Ambachtslui leggen het diepbruine thujahout in met zilver en parelmoer. Schoenlappers in Meknes, juweliers in Tiznit, keramiekbakkers in Salé. Die werklui zitten niet in achterkamers, maar delen het rumoerige openbare leven. Maar niet één ambacht kan op tegen het harde werk van de leerlooiers, en in niet één stad oogt dat indrukwekkender dan in de Chouaralooierij van het eerbiedwaardige Fez. Gespierde kerels slepen koehuiden. Ze zwoegen, drenken de vellen in bak en kuip, ze looien, verven en drogen het leder tot we het straks in de soek betasten en strelen, om te weten of die tas of vest ons zal passen.
VI Zand
Tenzij de aangehechte Sahraoui wordt meegeteld, is Marokko geen woestijnland. Wel bergen en steppe, maar amper zand- of rotswoestijn. Erg Chebbi is een geïsoleerd duinenland dat toeristische folders graag de ‘gouden duinen van Merzouga’ noemen. De Sahara is eindeloos, dit is een uitvergrote zandbak aan het einde van een piste, vlak voor de Algerijnse grens. Jeeps spoeden zich naar het eerste ochtendlicht. Plots is dit woestijnrelict dan toch een openbaring : een oceaan van golven, zand in de vorm van kabbelende beekjes, watervallen, onbewogen poelen en metershoge vloedgolven, lijnen die kronkelen als het spoor van een adder, een naakte vrouwenrug, gordijnen die als flarden geel noorderlicht heen en weer dansen, trillingen van een melodie in de lucht. Halfagras houdt zich als fijne wimpers overeind in een zee van poeder. Korrels dansen over richels op het ritme van een eeuwige bries. Abstracte lijnen, krommingen en chaos, parabolen, planetenbanen en volmaakte vormen die geen mens kan namaken. Wat een betoverend landschap, waarin mijn eerste schaduw de orde verstoort. Nog is de dag vredig jong, straks laat de zon haar licht onbarmhartig schijnen, het ochtendlicht Al-Nur, het licht van Allah en de woestijn.
VII Madrassa
Als ook de geest een zesde zintuig van emotie, denken en reflectie mag zijn, dan verwijl ik graag nabij een madrassa : uit de Koranschool waait een monotoon geluid naar buiten. Een kinderklas reciteert soera’s, in eindeloze herhaling tot de verzen in hun diepste vezels een deel van henzelf zijn geworden. Ook in stucwerk en kalligrafieën is Allah alomtegenwoordig. Maar moskeeën blijven veelal gesloten : voor niet-moslims houdt de wereld op bij de poort. Daarom luister ik : op die klankenzee laat ik me meedrijven naar de madrassa’s van Bou Inania en Attarine. De kinderlijke lof-zangen staan in veelvoud op de muren. Rondom een kosmos van ornamenten, houtsnijwerk, lambriseringen en druipsteenversieringen, Koranteksten in een woud van hoekige en cursieve letters met punten, lijnen en kronkels. Op iedere wand het woord van de profeet in een overdaad van gebeiteld licht : “Allah is het licht der hemelen en aarde.” Iemand doet een deur open en zegt : “Klim op de trappen en je zult zien wat je niet mag zien.” Op een balkon, tussen groen geëmailleerde pannen, kijk ik binnen in het hart van de islam : op het binnenplein van de Qaraouiyyinmoskee krijgen de kalligrafieën hun eenvoud terug in de vroomheid van een grijsaard, die zich aan een fontein de handen wast.
VIII Omwegen
Marokko is ook een land voor omwegen. Niet de rechte weg naar zee, maar een zuidelijker route door het graniet van de Anti-Atlas. Onderweg gebeurt wat een reis boeiend maakt : in een dorp zonder naam lokt tussen palmen de poort van de moskee. Een vrouw zit op de trappen met een modern meisje, kinderen lopen in en uit, gewaden keuvelen, de palmen snijden de huizen doormidden. Eenvoudig.
De pas van Tizi ’n Tichka is indrukwekkend, maar ik kies instinctief voor een omweg : de oude karavaanweg door het clanrijk van de Glaoui. In Telouèt doemt hun ruïne op, een kashba met lambriseringen en glas, stucwerk en mozaïeken. De stenige piste smeekt om een 4×4, maar de kleine auto tuft door een kloof tussen Anemitèr en Tamdaght. Het landschap zuigt, fascineert, gloeit : aarderode huizen en graanzolders met in het midden een witte minaret, omringd door groene zeeën van palmen. Een ooievaarsnest, de hele wereld kleurt rood tegen een onverschillig blauwe hemel : voor altijd verslaafd.
IX Mensen
In een winkel tussen bokalen met gedroogde dieren krijg ik advies over vruchtbaarheidsmiddelen, afrodisiaca en remedies tegen ontrouw. Langs de weg leuren kinderen met flessen arganolie. Ik kijk naar vrouwen die henna kopen om haar, handen en voeten te verven, of harquus om vingers te smukken als droegen ze kanten handschoenen. Mannen in djellaba lopen als hittebestendige monniken door dor land. Wapperende gewaden geven niets anders prijs dan een enkel of een met mascara gesmukt vrouwenoog. Een ongesluierde grootmoeder draaft op een ezel voorbij. Kinderen roepen salam aleikum en zwaaien. Meubelmakers timmeren trouwtafeltjes in elkaar. Een leerjongen beitelt inscripties in grafstenen. Op de markt prijzen de Aït Atta hun waren aan, de oudste Berbers van het land die zich Imazighen of nomadische vrijen noemen. Op een terras drinken we muntthee met versgroene blaadjes. Bij Mirleft staat het strand vol tenten, dames keuvelen onder een parasol. Langs de rivier in Boumalne kleuren wastaferelen de dag. Een Berbervrouw met gelooid gezicht schuift een armband over mijn pols en zegt dat het baraka brengt. Een paar dirham, vraagt ze, beschilderde vingers strelen mijn arm en we praten over onze kinderen in verre huizen. Ergens koop ik nog maar eens dadels en krijg Allahs zegen mee voor de reis.
Mark Gielen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier