Art-decoroute: wandelen langs de patrijspoorten en erkers van Sint-Niklaas
Sint-Niklaas is altijd gul geweest met bouwblokjes. De gelijknamige stad ziet het wat groter, als specialist in art deco. Inwoner van Sint-Niklaas en schrijver Bart Plouvier geeft tekst en uitleg tijdens de architectuurwandeling.
Sint-Niklaas is altijd gul geweest met bouwblokjes. De gelijknamige stad ziet het wat groter, als specialist in art deco. Inwoner van Sint-Niklaas en schrijver Bart Plouvier geeft tekst en uitleg tijdens de architectuurwandeling.
Het valt niet mee om art deco als architectuurstroming te definiëren. Er zijn auteurs die de term aanvaarden om er de veelheid aan versierende stijlen mee te benoemen die in de jaren tussen de twee wereldoorlogen bloeiden. Maar die definitie is veel te ruim, dan zouden ook neoclassicistische herenhuizen, Anglo-Normandische cottages en villa’s in Vlaamse bak- en zandsteen het predicaat ‘art deco’ kunnen meekrijgen.
Maar ik geef toe, de complexiteit van de stijl en de veelheid aan inspiratiebronnen waaraan de kunstrichting zich laaft – Afrikaanse kunst, Maya’s en Azteken, Egypte en zelfs aerodynamica – veroorzaken behoorlijk wat verwarring. Waar eindigt de art nouveau? Waar en wanneer gaat art deco over in modernisme of Nieuwe Zakelijkheid? Het is heus niet altijd duidelijk in welke categorie een bepaald gebouw moet worden ondergebracht. De catalogisering is soms vooral daarom zo moeilijk omdat lokale bouwmeesters er niet voor terugschrokken elementen uit verschillende tendensen in één gebouw te verenigen. In Sint-Niklaas namen, tot in de jaren dertig, architecten ook nog eens vormen over die elders al lang buiten gebruik waren.
Waar ik aan denk als ik me art deco en ook wel het min of meer chronologisch daarop volgend en aanverwant modernisme voor ogen hou: heidekleurige of gelige baksteen, afgeronde lijnen, stilering, glas-in-lood, erkerramen, balkonnetjes, smeedijzeren balustrades, ornamenten in natuursteen, kubisme, stukjes bepleisterde of betegelde gevel, buisleuningen en patrijspoorten uit de scheepsarchitectuur.
Het zal menigeen verbazen, maar de provinciestad Sint-Niklaas is rijk, zéér rijk, aan gevels met bovengenoemde kenmerken. Hoe is het destijds zo ver gekomen dat men vandaag een art-decowandeling door de stad kan maken? Voor ‘Den Grooten Oorlog’ vertrokken vanuit het centrum wegen naar omliggende handelscentra: Dendermonde, Antwerpen, Hulst, Gent, enz… Al vóór de Eerste Wereldoorlog bestonden er plannen om die uitvalswegen met elkaar te verbinden. Om financiële redenen en onder politiek gehakketak werden die steeds weer op de lange baan geschoven. Pas in 1913 werd opnieuw een plan uitgewerkt om het grondgebied een beetje te ordenen. Maar dan brak de oorlog uit en dienden alle voornemens te worden uitgesteld.
Breigoedcentrum
Na de vijandelijkheden bleek de stad structureel nauwelijks geraakt. Het merendeel van de textielbedrijven was gespaard gebleven van het oorlogsgeweld, zodat hun economische activiteit in 1919 al snel weer op gang kwam. Baksteen-, maar vooral breigoednijverheid bloeide op als nooit tevoren. Arbeiders stroomden toe en er werden woonwijken aangelegd, maar ook hele straten waarin de snel rijk wordende burgerij en de textielbaronnen zich met pronkerige en modieuze gevels konden onderscheiden van hun werknemers. En net toen die bouwwoede op gang kwam, waren veel architecten in de ban van de art deco. De nieuwe rijken wilden hun welvaart aan de buitenwereld tonen en toenmalige stadsarchitect August Waterschoot, ook leraar aan de nijverheidsschool van Sint-Niklaas, was deze stijl zeer genegen én hij was niet gebonden door een bepaalde stijlrichting die eigen zou zijn aan de stad.
De art-decowandeling vertrekt aan de toerismedienst op de Grote Markt – ’s lands grootste, meer dan drie hectare en gelegen op een topografische hoogte, dat kun je nog steeds zien. Ik wandel even noordwaarts. Op de hoek van de Stationsstraat en de Houtbriel ligt hotel De Spiegel, een sober, flets puddinggeel geverfd art-decogebouw mét zadeldak van August Waterschoot. De florale guirlandes refereren nog enigszins aan de oudere art-nouveaustijl. Aan belangenvermenging werd destijds niet te zwaar getild, ook Augusts zonen Raphaël en Leander mochten hun stempel drukken op het architecturaal erfgoed van de stad.
Aan de overkant, op een eveneens eenvoudige gevel – nieuwe zakelijkheid veeleer dan art deco – boven een interimkantoor, staat in grote stenen letters ‘ROME’. Een buitenverblijf van de paus? De plek waar alle wegen heenleiden? Nee. Ooit, twee levens geleden, werkte ik als biersteker en leverde ik bier in het schitterende Café Rome, met een toen nog intact interieur uit de jaren dertig.
Glas-in-lood
Vijftig meter verderop staat een prachtig hoekhuis van architect Marc Neerman, medestichter van de nog steeds actieve Waassche Kunstkring, ontworpen voor ene apotheker Tuypens. Ik sla de Kalkstraat in. Rechts staat een huis dat elke art-decoarchitect een doorn in het oog moet zijn geweest: grijs, grauw en grillig, overdadig versierd – 1895, eclectisch zou je kunnen zeggen, een spookhuis, ontworpen door een architect die te veel Poe en Lovecraft had gelezen.
Aan de overkant, op nummer 18 zie je een van de weinige art-nouveaugevels die de stad rijk is. Al wou de art deco zich afzetten tegen die art nouveau, tegen de overdaad aan krullen en guirlandes, het is en blijft een versierende stijl. Qua vormentaal is die stijl allesbehalve uniform. De architecten schuwden barok noch renaissance noch classicistische invloeden. Het decoratieve effect blijft duidelijk primeren. In geen enkele andere stad zag ik zoveel glas-in-lood in gevels verwerkt. Als je alle kleurige ruitjes uitbreekt, kun je er een paar voetbalvelden mee beleggen! En het glas zelf is heel bijzonder. In één stukje blauw vind je korenbloem, zomerhemel, vergeet-mij-nietjes en sigarenrook. In één driehoekje rood, bloed, een zonsondergang, klaproos en smeulende houtskool.
Nog in de Kalkstraat is ook het huis op nummer 23, opgebouwd uit zuiver geometrische, horizontale en verticale volumes, van Neerman. De rechtertravee is een gevelhoge, erkervormige glaspartij. Ik veronderstel dat daarachter het trappenhuis ligt. Je ziet het wel meer bij dit soort strakke ontwerpen : de vlaggenmast hoort erbij. Ook de voegen tussen de bakstenen worden soms in patroon aangebracht. Rechts, aan Hospitaalstraat 62, zit een balkonnetje ter grote van een preekstoel. Louter decoratief veronderstel ik, een wat struise eigenaar komt erin klem te zitten.
Om de hoek is Walburgstraat 71 een mooi voorbeeld van een helemaal betegelde façade, tegels die, zo meldt mij een ingewerkte, geëmailleerde reclameboodschap van toen, in een atelier in de Kalkstraat gebakken werden. Verderop, nummer 42B, vind ik een van de mooiste van de kleinere huizen, alweer van August Waterschoot. Ik loop er bijna alle dagen langs. Een lust voor het oog van de liefhebber. Er zitten veel verschillende materialen in verwerkt : bak- en zandsteen, arduin, glas, hout, smeedijzer. De straat is smal en af en toe schuurde er wel eens een vrachtwagen langs de erker. Een paaltje op de stoep moest dat voorkomen maar ik zie dat het paaltje al omver gereden is. Nummer 2, hoek Kleine Peperstraat, illustreert mooi de pakketbootstijl, mét patrijspoorten. Als je er voorbijloopt en omkijkt, lijkt het alsof het pand, als een schip met afgeronde boeg, uit de achterliggende tuin aan komt varen. Zou er een geüniformeerde kapitein op de open brug verschijnen, het zou geen voorbijganger verbazen.
In de Monseigneur Stillemansstraat prijkt het ene art-decohuis naast het andere. Op een bepaald punt staan er, muur aan muur, twaalf hele mooie naast elkaar, een heuse wand. Ik herken de bloemen- en plantenmotieven uit de art nouveau, maar dan streng gestileerd. Ook de vaak voorkomende, uit een gevel springende, driehoekige erkers hebben een zuiver decoratieve functie. Pas later, met de opkomst van de Nieuwe Zakelijkheid, zal de hang naar eenvoud gaan primeren.
Ook hier is de familie Waterschoot zeer actief geweest. De meeste gevels zijn klassiek van opbouw. De architecten hebben de typische art-deco-elementen er als het ware ‘opgeplakt’. Maar geen twee huizen zijn gelijk.
In de vlakbij gelegen Nieuwstraat is het belangrijkste pand ongetwijfeld de gerenoveerde gevel van de Broederschool. Verwonderlijk toch dat de clerus koos voor de vernieuwende art-decostijl en niet teruggreep naar, bijvoorbeeld de neogotiek? Binnen, achter de poort in glas en smeedijzer, schittert een interieur in veelkleurige, geglazuurde tegels. Figuratieve muurschilderingen en glas-in-lood wisselen af met abstract-geometrische, decoratieve motieven. Ik ken al dat fraais, heb hier al een paar keer een lezing gegeven. Maar wie de art-decoroute volgt en hier binnen wil raken, zal een afspraak met de broeders moeten proberen te versieren. Ze zijn trouwens best trots op hun school!
Branie
Ik steek de Grote Markt over. Op het einde van de Collegestraat staat Wilfried Pas’ bronzen Anton van Wilderode, priester-dichter en verknocht aan het Land van Waas. Achter hem, in de kapeltoren, klepperen blikken klokken het uur van twaalf. In de Richard van Britsomstraat op het nummer 19, pronkt een classicistische art-decogevel, ontworpen door C. Hoge. Een wonderlijk staaltje van architectuur waarin oud en nieuw naadloos in elkaar overgaan. Volgens mij een hybride geval, de architect kon oudere, krullerige stijlen blijkbaar moeilijk loslaten.
Ik loop noordwaarts naar de Spoorweglaan en de Nijverheidsstraat, voorheen voetwegels die pas na WOI tot heuse straten werden verbreed. Het lijkt wel of hier, in dit ietwat afgelegen stukje Sint-Niklaas, de architecten uit de jaren twintig een speelterrein kregen waar ze ongebreideld hun gangen mochten gaan. Naast het spoor en in de achterliggende straten vind je branieachtige staaltjes van al wat er tussen 1920 en 1935 architecturaal gepresteerd werd. Ook hier staan weer mooie voorbeelden van de pakketbootstijl.
Maar het zijn de villa’s van de gebroeders Verbreyt die met het goud gaan lopen. Hun familie had meegeprofiteerd van de hausse in de breigoedsector in de jaren 1920. De broers werkten zich op tot de klasse van de welgestelde burgerij, hadden niet alleen een neus voor de modernste snufjes op het vlak van breigoedtechnologie, maar ook voor de modetrends in de architectuur en de toegepaste kunsten. Hun villa’s leunen aan bij het modernisme en werden ontworpen door Jan-Albert De Bondt. Beide nagenoeg vierkante, kubistisch opgevatte gebouwen maken een monumentale indruk, zijn samengesteld uit volumineuze balken en kubussen onder een plat dak.
In de woning van Louis Verbreyt, Nijverheidsstraat 50, is ook de binneninrichting bijna helemaal behouden, inclusief de op maat geweven tapijten, basreliëfs van Geo Verbanck, glas-in-lood van Albert Saverys en meubelen van de gerenommeerde Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene die tijdens het interbellum wereldfaam genoot inzake design. Jammer genoeg worden de villa’s zelden of nooit opengesteld voor het publiek.
De groene lijn die ik gevolgd heb op mijn kaartje, loopt dood in de Gasmeterstraat. Einde van de art-decoroute. Ik wandel langs de spoorweg, stap door het station, steek het plein over en sla de Stationsstraat in. Al is er veel leegstand, de etalages eisen de aandacht op en voor je ’t weet ben je aan een paar architecturale bezienswaardigheden voorbijgelopen. Kop op dus. Veel herenhuizen hier, brede gevels, trapjes op, hoge ramen. In het van omvang bijna megalomane pand op nummer 73, vestigde zich het Salon voor Schone Kunsten. Een beetje neorenaissance vind je hier ook en het nummer 44 is vast het kleinste art-decohuisje van de stad.
Boven broodjeszaak Panos zit een spectaculaire art-nouveaugevel, maar de Muchadames dienen dringend bijgeschminkt. Ik passeer het laatste en bijzonder ‘kloeke’ art-decopand op nummer 23, zet mij op een terras, bestel port en een warme suikerwafel en toast in stilte op alle dode textielbaronnen en hun inventieve architecten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier