La Chaux-de-Fonds
La Chaux-de-Fonds is om drie redenen bekend: om zijn horlogerie, om zijn Le Corbusier-woningen en om zijn regionale art nouveauvariant.
La Chaux-de-Fonds is om drie redenen bekend: om zijn horlogerie, om zijn Le Corbusier-woningen en om zijn regionale art nouveauvariant.
Lees ook: Op wandel door Le Corbusiers ‘jeugdzonde’
Sinds de veertiende eeuw bevolken landbouwers La Chaux-de-Fonds. Om ook in de winter hun bezigheid te hebben legden ze zich vanaf de 17e eeuw toe op het creëren van mechanische uurwerken. Volgens de legende is het Daniel JeanRichard die ermee begon. Toen het horloge van een paardenhandelaar, dat hij had meegebracht uit Engeland, niet meer werkte, bestudeerde en repareerde Daniel het. Hij raakte er zodanig door gefascineerd dat hij het exact nabouwde. En zo groeide La Chaux-de-Fonds geleidelijk aan uit tot wereldcentrum van de horlogerie.
Zowat alle bekende horlogemerken, zoals Cartier en Patek Philippe, hadden of hebben er dan ook hun thuisbasis. De industrialisatie rond 1900 betekende een ware boom in de productie: van overal ter wereld zakten mensen af naar het stadje om in de horlogesector te werken. Omgekeerd voerden ze de horloges uit naar de hele wereld. Tot rond 1970 bleef het stadje het wereldcentrum van de horloge-industrie.
Dat La Chaux-de-Fonds over het grootste horlogemuseum ter wereld beschikt, is dus vrij logisch. In 1974 opende het Musée International d’Horlogerie in een gebouw van Pierre Zoelly en Georges-J. Haefeli de deuren. Het museum, dat grotendeels onder de grond ligt, beschikt over zo’n drieduizend stukken, in alle maten en gewichten. Bij de ingang herinnert een grote muurschildering aan de legende van Daniel JeanRichard. Daarnaast beschikken ook heel wat horlogebedrijven, zoals TAG Heuer en Girard-Perregaux, zelf over een museumruimte.
Functionele architectuur
Dat de horloge-industrie een fundamentele stempel drukte op La Chaux-de-Fonds, blijkt ook uit de architectuur. Na de brand in 1794 werd het stadje volledig opnieuw opgebouwd op maat van de horlogesector. Stadsplanner van dienst was ingenieur Charles-Henri Junod.
Van op de veertien verdiepingen tellende Espacité Tower krijg je een duidelijk beeld van het lineaire stratenplan. Om ervoor te zorgen dat in elk atelier voldoende licht binnenviel, zijn alle huizen naar de zon georiënteerd. Ook zijn alle straten opgebouwd volgens het principe huis – tuin – straat.
Beneden beschikken de huizen over weinig ramen, boven – waar de ateliers gevestigd waren – zijn er dan net weer heel veel. Een ander cruciaal element is de sneeuw: de straten werden zo ingericht dat het sneeuw ruimen erg efficiënt kon gebeuren. La Chaux-de-Fonds ligt dan ook op duizend meter hoogte. Het hele verhaal kan je ontdekken in de Espace de l’Urbanisme Horloger.
Regionale art nouveau
Dankzij het geld uit de horloge-industrie deed de art nouveau zijn intrede in het bergstadje. Overal zie je er nog sporen van, al zijn die niet altijd langs buiten te zien. Vaak is bijvoorbeeld de hal van huizen versierd. Ook het binnenplein van de Ancien Manège vormt een duidelijke getuige. De combinatie van de typische horlogearchitectuur met de art nouveauelementen bezorgde het bergstadje in 2009 een plaatsje op de werelderfgoedlijst van Unesco.
Kenmerkend voor de art nouveau is de inspiratie uit de natuur. Zo ontstond in La Chaux-de-Fonds een heel eigen variant, die ook wel de dennenboomstijl genoemd wordt. Rond 1900 ontwikkelden de studenten van de plaatselijke kunstschool de variant.
Vooral Charles L’Eplattenier speelde een cruciale rol. Hij decoreerde zowel de Villa Fallet (1906) als het Crematorium (1908-09), een ontwerp van de lokale architecten Robert Belli en Henri Robert, met die plaatselijke elementen. In het plaatselijke, door architect René Chapallaz en kunstenaar Charles L’Eplattenier ontworpen Musée des beaux-arts is een aparte zaal gewijd aan de stijl.
Architectuurstadje
Hoewel het op het eerste gezicht niet zo lijkt, speelt architectuur in La Chaux-de-Fonds dus een grote rol. Misschien is het dan ook niet verwonderlijk dat de grootste architect van de twintigste eeuw, namelijk Le Corbusier, in deze omgeving zijn eerste stappen in de architectuur zette.
Niet alleen werkte hij er als leerling van de kunstschool mee aan verschillende villa’s, maar hij plantte er ook zijn eerste realisaties als onafhankelijk architect neer. ‘Maison Blanche’ (1912) en ‘Villa Turque’ (1917) lokken dan ook van over de hele wereld architectuurliefhebbers naar het bergstadje. Onder wie beroemde architecten zoals Tadao Ando, die zijn hond naar Le Corbusier genoemd heeft.
Elien Haentjens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier