Ouarzazate
Ouarzazate is een mislukte grap, een oord voor trekkers en van kasba’s. Maar wie Zuid-Marokko wil bereizen, moet er zijn.
Maak eenmaal de rit van Marrakech naar Ouarzazate en je droomt je nachten later nog door vervaarlijke haarspeldbochten. De tocht houdt je algauw vier, vijf uur in een soort trance. In het spoor van overladen autocars, slordig opgetaste vrachtwagens van een onbepaald bouwjaar, slecht onderhouden quatquat’s (4×4) en versleten grand taxi’s begin je aan de klim over de Tizi-n-Tichka, met zijn 2260 meter de hoogste berijdbare pas van de Atlas.
Ook al moet je voortdurend uitkijken voor kinderen die voor je wielen durven te springen en voor traag vervoer per ezels, van het panorama mag je geen seconde missen. De zon tovert oranje, gele, roze, paarse en bruine visioenen uit de rode aarde, de okerrotsen en groene dalen.
Zandkasteel
Ouarzazate zelf is een mislukte grap. De bouwopdracht voor de garnizoenstad was wellicht: “Zorg ervoor dat de tanks overal per vijf naast elkaar kunnen rijden.” Alles is er te groot en uiteindelijk valt er nauwelijks wat te beleven. Maar wie Zuid-Marokko wil bereizen, moet er zijn.
Van hier vertrekken de trekkings door de vallei van de Dra naar Zagora, de poort van de woestijn; naar de hoogste berg van Noord-Afrika, de Djebel Toubkal (4165 m), en andere Atlas-ruggen; naar de kloof van de Dadès en die van de Todra; naar de Fint-oase.
En natuurlijk naar Aït Benhaddou met zijn fabuleuze kasba. Achter het nieuwe dorp, op de andere oever van de bijna altijd droge Ounila, torent het zandkasteel uit de tijd van sultans en pasja’s. In het complex, opgetrokken uit ongebakken aardestenen en riet, vond ooit een hele gemeenschap beschutting tegen stormen en hitte, en zeker tegen plunderaars.
Lelijke wereld
Op een paar schapenhouders na wonen er nu vooral souvenirverkopers en ooievaars. De dakranden en luchtgaten van de torens zijn stuk voor stuk kunstwerken: geometrische berbermotieven, dezelfde decoratie die je terugvindt op hun tapijten en sieraden.
Via de smalle doorgangen en trapjes, alles van dezelfde aangestampte aarde, kom je op de daken. Beneden zie je een kind van hooguit zes jaar schapen in de stal drijven, links en rechts kun je je vergapen aan de fragiele friezen en aan de horizon houden uitlopers van de Atlas de lelijke wereld uit het gezicht.
De tocht naar de kloof van de Dadès gaat immers door de Vallée des Milles Casbahs. Gun de teller zijn dichterlijke vrijheid, het zijn er nog altijd ruim twintig. De voorbije decennia is veel verloren gegaan, want zo’n bouwwerk van ongebakken aarde moet natuurlijk voortdurend onderhouden worden.
De kloof
Het landschap wordt almaar leger en bevreemdender. Zelfs als je alleen Sidi Ali hebt gedronken, het lokale watermerk, zie je de valleiranden de vorm aannemen van reusachtige berenklauwen, elders lijken vrachtwagenladingen kaarsvet af te druipen, je komt langs provisoir gebeeldhouwde zuilenrijen, scheefgezakte pinakels. Nog verderop, tussen Boumalne en de kloof, houden versteende menselijke gedaanten de wacht.
De kloof! Een bijlslag zou niet dieper in boter doordringen dan wat het gezapige riviertje hier in de berg voor elkaar bracht. Die berg bestaat dan wel niet uit graniet zoals grote delen van de Atlas, maar uit kalksteen, het resultaat van de erosie is er niet minder spectaculair om. Beneden, in een groen lint van palmaanplantingen en groentevelden, spat de zon open in de brabbelende Dadès. Zo wordt de kloof een tweede maal belicht: miljoenen zilverschichten dansen alle kanten op.
Bron: Weekend Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier