Tuin in de woonkamer: binnenkijken in open atelierwoning van kunstenaar Stijn Cole
Gentenaar Stijn Cole toverde een industrieel pand om tot een kunstzinnige woon- en werkplek en hield de renovatie betaalbaar door zelf veel te klussen.
‘Woont en werkt in…’ Het is een standaardzin die terugkomt op haast elke kunstenaars-cv. Is het dan relevant om te weten waar artiesten wonen en werken? Eigenlijk wel, want atelierwoningen zijn inspirerende plekken. Zelden komt er een (interieur)architect aan te pas. Kunstenaars stellen liefst zelf een eigenzinnig ensemble samen van kunstwerken, inspirerende objecten en originele meubelen. Ze wonen wars van alle trends, maar net daarom vaak origineel en fris.
Dat geldt zeker voor de Gentse kunstenaar Stijn Cole. Hij woont en werkt in een oude fabriek/naaiatelier: het soort doorleefd industrieel pand waar iedereen weleens van droomt, maar dat je uiteindelijk nooit kunt vinden. Laat staan betalen.
‘Ik heb altijd een enorme voorliefde gehad voor zulke industriële gebouwen. Ze hebben uit zichzelf al veel karakter’, zegt Cole. ‘Dit pand was een naaiatelier en een opslagplaats. Het naaiatelier stond bekend als ‘Buffalo’, omdat de eigenaar een fervente AA Gent-supporter was. Hij was de eerste die supportersbussen inlegde voor matchen op verplaatsing.’
Weg uit Chimay
Toen het gebouw toevallig op hun pad kwam, hebben Stijn en zijn vrouw Corinne niet lang getwijfeld. ‘Vooral omdat ik wist dat ik negentig procent van de renovatie zelf kon doen. Toch heb ik het werk eraan totaal onderschat. Hadden we met een architect en externe aannemers gewerkt, dan waren de werken minstens dubbel zo duur uitgevallen. Al zou de afwerking wellicht iets beter geweest zijn. Nu blijft het toch een work in progress.’
Cole is wel in Gent opgegroeid, maar toen hij het industriële pand vond, woonde en werkte hij al tien jaar in een oude verffabriek in het Waalse Chimay. ‘Een budgetoplossing: je hebt er veel meer ruimte en groen voor een fractie van de Gentse prijs. Maar logistiek werd het omslachtig. Ik gaf één dag per week les aan Sint-Lucas in Gent. En mijn vrouw Corinne werkte voor enkele Gentse musea. We reden ontelbaar veel kilometers en zagen elkaar nog nauwelijks.’
Binnen en buiten
De renovatie van hun fabriekspand was letterlijk een coronaproject: de eerste dag van de lockdown zijn de werken begonnen. De ruimte op de gelijkvloerse verdieping was zo groot dat Cole ze in twee moest opdelen om er een praktisch en verwarmbaar atelier van te maken. De eerste verdieping is getransformeerd tot leefruimte.
‘Voor de opdeling van mijn atelier had ik geen architect nodig. Maar boven hebben we wel Murmuur Architecten ingeschakeld. We hadden zelf het idee om van die verdieping deels een buitenruimte te maken, maar het concrete ontwerp van die patio is van Murmuur. Mensen verklaarden ons gek dat we zo’n groot stuk uit onze leefruimte wilden wegsnijden. Maar in zo’n open vierkante balzaal wonen is niet zo aangenaam. Die buitenruimte is nu de belangrijkste “kamer” van heel het huis. In de zomer schuiven we alle ramen open. Dan heb je zelfs binnen het gevoel dat je buiten zit. Op de patio is het trouwens verrassend stil, omdat je er ingesloten zit. Pas als je op het dakterras staat, hoor je het drukke verkeer op de Rooigemlaan goed.’
Vuilste klus
Stijn Cole werkt in verschillende media, van schilderijen tot fotografische werken en sculpturen. Maar telkens staan het landschap en de kijker centraal, in relatie tot tijd, licht en kleur. Ook in zijn woning spelen licht, kleur en het landschap de hoofdrol. Het industriële karakter van het gebouw is – gelukkig – nog erg tastbaar. Niet evident, als je weet dat er grote inspanningen zijn geleverd om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren. ‘Dat brute metselwerk en zichtbeton wilde ik niet overal verstoppen achter een laag isolatie of pleister. Dat zou het karakter van het pand de kop ingedrukt hebben’, zegt hij.
Beneden in zijn atelier kon Cole zelfs de originele fabrieksÂtegels laten liggen. De slijt- en vetsporen spreken boekdelen. Boven kon hij de tegels niet bewaren, omdat de vloer opgehoogd moest worden. ‘We vonden wel een producent van nieuwe fabriekstegels die bijna identiek zijn, maar natuurlijk zonder het patina van de tijd.’
Het betonnen plafond in de leefruimte vertoont wél nog sporen van het verleden. Cole wou dat plafond eerst helemaal zandstralen – ‘de vuilste klus van heel de werf’ – maar hij stopte op tijd om de oude verfsporen deels zichtbaar te laten. ‘Ook onze keuken is nog een knipoog naar het industriële verleden: de werkbank en de tafel komen uit de fabriek van Corinnes vader. En de oude goederenlift is ook nog intact. We gebruiken hem vooral om boodschappen, meubelen of kunstwerken naar boven te hijsen’, zegt hij.
Bibliotheek van piepschuim
Kunst is alomtegenwoordig in de loft. Stijn, Corinne en hun dochter Lali cohousen met tientallen sculpturen, schilderijen en werken op papier, zowel van vrienden als van hemzelf. Maar toch heb je nooit het gevoel dat hun woning een privémuseum is. Cole wijst ons op werk van onder meer Peter Buggenhout, Nel Aerts, Berlinde De Bruyckere, Dennis Ceylan, Dirk Zoete, Mika Rottenberg, Benoit Platéus, Doug Aitken en Gilbert & George.
‘Ik verzamel al sinds mijn zeventiende’, zegt Cole. ‘Sommige kunstwerken zijn gemaakt door vrienden, andere door studenten. De sculpturen van Peter Buggenhout liggen me nauw aan het hart. Het zijn souvenirs van de vijftien jaar dat ik zijn assistent was. Van Honoré d’O heb ik twee werken in piepschuim: een biÂbliotheek en een handschoen met ring, het ÂverÂlovingscadeau voor mijn vrouw. Ik zie kunstwerken niet als een investering om winst op te maken. Met kunst mogen leven is – in mijn ogen – een voorrecht. Al went het ook wel: er zijn werken waar ik nu niet meer zo aandachtig naar kijk als vroeger. Maar verkopen doe ik niet, integendeel, er komt alsmaar meer werk bij in onze collectie.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier