Door haar job dompelt Elke Timmerman zich al jarenlang elke dag onder in de Belgische modewereld. Haar brutalistische conceptwoning werd via een omweg een ode aan Martin Margiela.
De bel doet het niet. ‘Ik had je silhouet opgemerkt door de voordeur’, excuseert ze zich. ‘Stond je hier al lang?’ Wanneer Elke Timmerman de deur blootsvoets opent, is ze van top tot teen in Belgische mode gekleed. Een broek van Maison Margiela, een top en ketting van Glenn Martens’ Y/Project, in haar oren juwelen van Wouters & Hendrix en D’heygere.
Dat is geen toeval. Al vijftien jaar beweegt ze zich professioneel in het hart van de Belgische modewereld: eerst bij Modo Brussels, dat intussen MAD Brussels heet, en momenteel bij Flanders DC – twee platformen die lokaal mode- en designtalent in binnen- en buitenland promoten.

Het maakte haar bewuster in de manier waarop ze mode en design consumeert, zegt ze. ‘Ik begrijp heel goed hoe groot de uitdagingen zijn om lokaal te creëren. Bovendien is hier zoveel talent, zowel in mode, als in design en kunst. Dus ja, als het kan, koop ik Belgisch.’
Al duurde het investeren in lokaal meubeldesign ‘tot de juiste context er was’. Daarmee doelt ze op haar huidige woning. Voorheen woonde ze met haar man en dochters in een herenhuis. ‘De interbellumarchitectuur was daar heel bepalend. Een prachtig huis, maar ik kon er mijn ding niet doen. Op den duur werkte dat verstikkend.’
Woondroom
Elke droomde immers hardop van een brutalistische conceptwoning. Een betonnen cocon met een papiervlokken plafond, zoals in de vernieuwde kantoren van het MAD aan de Nieuwe Graanmarkt. ‘Ik zag ze elke dag op het werk en vond ze geweldig. Maar de combinatie met een betonnen structuur alleen? Dat was nog niet genoeg’, lacht ze.

Haar uitgesproken droom neigde veeleer naar het werk van Arno Brandlhuber, voor velen een van de meest intrigerende architecten van het moment omwille van zijn radicale, deconstructivistische aanpak van bestaande gebouwen. Het project waarmee hij internationaal hoge ogen gooide, doopte hij Antivilla, een voormalige lingeriefabriek waarin hij letterlijk muren en vensters openhamerde en de ruige randen behield als esthetisch element.
Arno Brandhluber vs. Martin Margiela
‘Ik heb altijd al een grote bewondering gehad voor Martin Margiela. Niet alleen voor het universum dat hij heeft gecreëerd en het statement dat hij daarbij maakte. Maar ook voor hoe hij het kledingstuk an sich heeft bestudeerd en gedeconstrueerd. Brandlhuber doet net hetzelfde met woningen: een bestaand pand volledig strippen en non-conformistisch herdenken. In mijn ogen is hij de Margiela van de architectuur. Een genie.’

Ze wijst naar de twee zichtbare waterleidingen in haar keuken. De ene met een blauwe, de andere met een rode band. ‘De nutsvoorzieningen van een woning laten zien, of de littekens in het beton: dat is eerlijk en puur. Dat is mooi. En nee, die moeten dus niet ingekast worden!’ lacht ze, waarna ze een meningsverschil met haar vader aanhaalt.

Muren met impact
Net zoals haar uitgesproken kledingsmaak thuis niet altijd meteen op applaus kan rekenen, kende ook Timmermans voorliefde voor offroadbrutalisme en deconstructivisme aanvankelijk weinig bijval. ‘Op gebied van mode laat je elkaar vrij en leer je de keuzes van de ander uiteindelijk wel appreciëren. Maar een huis heeft een grotere impact op je omgeving dan de kleren om je lijf.’

Na veel vijven en zessen kreeg ze alsnog carte blanche. ‘Ik ben mijn man heel dankbaar dat hij het heeft aangedurfd om me los te laten en tegen de stroom in te laten gaan. Met vier uitgesproken meningen in huis was dat best een verantwoordelijkheid. De lat lag op alle vlakken hoog. Maar ik vind het belangrijk om onze dochters mee te geven dat zo’n proces ook kan en mag.’
Van achterhuis naar hangar
De uitdaging bestond erin een brutalistisch huis te creëren dat zowel Timmermans esthetische honger zou stillen, als haar gezin een gevoel van veiligheid en geborgenheid kon bieden. De eerste stap: een betaalbaar bestaand pand vinden met een betonnen structuur, het liefst plat en uitgestrekt. Geen sinecure in Brussel, zeker niet in de binnenstad. ‘In het begin zocht ik vooral naar achterhuizen en hangars. Maar die voorstellen vielen thuis telkens weer op een koude steen.’

Slechts één woning overleefde de selectie: een rijhuis uit de jaren zeventig dat, op enkele nodige opfriswerken na, in prima staat was. Alleen stond het mijlenver af van het gestripte brutalisme dat ze voor ogen had. Daarom zocht ze een architect met een voorliefde voor beton die een statement kon neerzetten zonder zijn eigen signatuur op te dringen. Zo kwam ze bij Arnout De Sutter terecht.

‘Mijn respect voor het vak van architect is enorm gegroeid. Voor een, in verhouding tot het aantal werkuren, bescheiden loon moet hij binnen een beperkte tijd iets afleveren in een archaïsche sector. En dan is er nog het psychologische aspect van samen te werken met een koppel met compleet verschillende karakters. Arnout heeft die rol van mediator subtiel opgenomen door regelmatig te vragen: “Is dit wel oké voor je partner?”’
In een volgend leven
Brandlhubers opengehamerde vensters moest ze laten varen. Zowel de raamleveranciers als De Sutter waren geen voorstander – net zoals in de mode sommige looks voornamelijk voor de catwalk bedoeld zijn en niet voor het dagelijkse leven. Bovendien is een ode brengen aan een architect één ding, schaamteloos kopiëren een ander.

Waarom heeft ze Brandlhuber zélf niet gevraagd, vraag ik haar. ‘Ik durfde dat niet. Zijn projecten zijn veel grootschaliger. Wat zou ik hem als “kleine Belg” met een bescheiden project in een eenvoudige straat in Brussel hebben kunnen bieden? En wat als hij als mens zou tegenvallen, of carte blanche had geëist waardoor ik zelf niets meer in de pap te brokken had? Het was ook wel belangrijk om niet extreem af te steken tegen de buurt.’ Ze glimlacht. ‘Misschien in een volgend leven.’