Architectuurfotograaf Iwan Baan: ‘Als het gebouw eigenlijk overal had kunnen staan, dan is het oninteressant’
Een dag voor de WTC-torens naar beneden kwamen, legde hij ze vast vanuit een helikopter. Bladeren door zijn foto’s is als bladeren door de hedendaagse wereldarchitectuur. Gesprek met Iwan Baan, misschien wel de beroemdste architectuurfotograaf ter wereld.
Als je op internationale designwebsites zoals Dezeen of ArchDaily een verhaal leest over een nieuw gebouw van een beroemde architect, dan is de kans groot dat de foto’s van Nederlander Iwan Baan zijn. Vaak wordt hij de meest gevraagde architectuurfotograaf ter wereld genoemd. Op zijn klantenlijst staan grote namen, van David Chipperfield en Herzog & de Meuron tot Rem Koolhaas. Hij leeft van de opdrachten van architecten om hun nieuwe gebouwen te fotograferen. Zijn foto’s dienen vervolgens om het gebouw in de media te brengen, net voor het klaar is. Maar hij keert altijd terug naar het gebouw, om het ‘in werking’ te beleven. ‘Hoe mensen erin wonen en het gebruiken, dat is wat me echt interesseert.’
Architecten staan erom bekend dat ze niet altijd makkelijk zijn om mee samen te werken. Hoe omzeil je dat?
Iwan Baan: ‘Als architect heb je natuurlijk een enorm doorzettingsvermogen nodig om zo’n gebouw neer te zetten. Bovendien hebben ze meestal een erg duidelijk idee van hoe ze hun werk in beeld willen brengen. Maar daar probeer ik mij niet te veel van aan te trekken. Ik moet vooral geïnspireerd worden door een plek, het verhaal vinden. Ik wil het moment vastleggen waarin er iets gebeurt, de dingen die je als architect niet kunt plannen.
Typerend voor mijn werk is dat ik de plek rondom de architectuur wil laten zien. Waarom staat het gebouw precies daar? Waarom is het op die manier gebouwd? Als het eigenlijk overal had kunnen staan, dan is het oninteressant.’
Vanwaar je voorliefde voor fotografie vanuit de lucht?
Baan: ‘In een luchtfoto kun je veel verschillende lagen samenbrengen. Je kunt er een massa informatie in stoppen zodat je er lang naar kunt kijken. Bijna als een Waar is Wally?-zoekplaatje. Het mooie aan fotograferen vanuit een helikopter is dat je je beeld echt kunt componeren. Dat je heel precies je punt in de ruimte definieert. In drie dimensies. Op voor- en achtergrond.
Een van de eerste keren dat ik vanuit de lucht fotografeerde, was nota bene anderhalve dag voor de WTC-torens in NY naar beneden kwamen. Ik moest foto’s van New York maken en huurde een helikopter, fotografeerde de hele dag en vertrok ’s avonds weer naar Amsterdam. Vlak nadat ik uitstapte in Nederland vlogen de vliegtuigen in het WTC. Ineens had ik historisch materiaal in handen. Dat is precies wat mij zo fascineert aan architectuur: het wordt gebouwd om lange tijd mee te gaan. Voor wie op een plek woont is de architectuur zo vanzelfsprekend en wordt ze onzichtbaar. Maar tegelijk is ons leven hier zo fragiel. Het kan er zijn, maar tegelijk zo snel weer weg zijn.’
Je fotografeert de groten der aarde, letterlijk dan. Heb jij een thuis?
Baan: ‘Zelf woon ik in een koffer. Ik ben letterlijk twee dagen per maand in Amsterdam, waar ik een woning en een kantoor heb. Voor de rest ben ik er niet. Mijn vrouw en onze twee jaar oude zoon reizen mee. We zitten in hotels en appartementen en we hebben een huis net boven New York, een uitvalsbasis als we in Amerika zijn.’
Tot waar gaan je fotografiewortels terug?
Baan: ‘Op mijn twaalfde kreeg ik van oma een camera. Sindsdien ben ik erdoor gefascineerd. Ik volgde de Kunstacademie in Den Haag. Ik was nog vrij jong toen ik afstudeerde, deed veel documentairefotografie en heel veel opdrachten, gewoon om mijn hoofd boven water te houden als jonge fotograaf.’
Hoe belangrijk was de ontmoeting met Rem Koolhaas in je carrière?
Baan: ‘Door een toevalligheid ben ik met hem in contact gekomen. Door hem zag ik ineens hoe boeiend een architectuurstudio is. Het was een bijzondere periode daar bij zijn bureau OMA, in 2005. Een aantal grote projecten waren net klaar, de IIT in Chicago, Seattle Public Library, de Casa da Musica in Porto, de Ambassade in Berlijn, en hij begon net aan de bouw van CCTV in Peking. In China was een enorme boom, er werd veel gepland en gebouwd in de aanloop naar de Olympische Spelen van 2008. Het ideale moment voor mij om naar architectuur en veranderende steden te kijken. Ik kon er mijn interesse voor documentaire en architectuur helemaal in kwijt.’
Je keert vaak later terug naar gebouwen. Verandert leven erin de architectuur?
Baan: ‘De mens heeft een soort eindeloze drang om de bebouwde omgeving beter te maken. Hoe wordt iets dat compleet uit gedachten wordt geconstrueerd, levensecht en permanent? Hoe krijgt het, nadat de architecten en bouwvakkers verdwenen zijn, een eigen leven? Hoe werkt het in de praktijk? Hoe wijzigt het gebouw het dagelijkse leven van de gebruikers? Van de buurtbewoners, stadsgenoten? Dat intrigeert mij.’
Veel gebouwen beginnen er hetzelfde uit te zien. Kunnen we daar iets aan doen?
Baan: ‘Inderdaad. Ze lijken uit een soort van universele catalogus te komen. Je ziet dat heel specifieke gebouwen die op heel specifieke plekken gebouwd worden, verbonden met continent en context en omgeving, verdwijnen. Vorig jaar maakte ik samen met Manuel Herz van ETH in Zurich het boek African modernism. Daardoor heb ik ook veel Afrikaanse architectuurscholen gezien en de studenten ontmoet. Hun enige blik op hedendaagse architectuur zijn designnieuwsblogs zoals Dezeen en ArchDaily. Maar lokale referenties en kennis zijn er niet, terwijl er zo’n geschiedenis is. Zo zal dat snel verloren gaan, dat wilden we vastleggen in dat boek.’
Nieuwe gebouwen worden meestal in een stedelijke context gebouwd. Het platteland wordt vaak vergeten. Is dat jammer?
Baan: ‘Voor mijn opdrachten kom ik voornamelijk in steden, maar het platteland fascineert mij ook. Vooral omdat de verandering er langzamer gaat en je er ook meer traditionele bouwvormen ziet. Hoe mensen daar al eeuwen bouwen, met lokale materialen, vind ik interessant. Omdat die manier van bouwen aan het verdwijnen is. Ik ben al een flink aantal jaar bezig om in China de enorme diversiteit aan bouwvormen vast te leggen.’
Architectuurmagazines speelden jarenlang een bepalende rol in de sector. Hun rol staat nu onder druk. Lees je ze nog?
Baan: ‘Achitectuurmagazines zitten in een heel erg moeilijk momentum. Van de belangrijke gerenommeerde tijdschriften zoals Domus en Abitare tot de kleinere architectuurtijdschriften… de wil en de mogelijkheden om nog echt onafhankelijke stukken te publiceren verdwijnen vaak. De magazines hangen vast aan wat ze voorgeschoteld krijgen van pr-bureaus, van gratis tekst tot gratis foto’s. Toen ik begon, twaalf jaar geleden, heb ik veel voor tijdschriften gewerkt en ideeën gelanceerd. Dat gebeurt nauwelijks meer, daardoor is er een flinke verschraling van het aanbod dat er wordt gepubliceerd. Ik zet me er nog steeds voor in om dit soort verhalen op de een of de andere manier toch gepubliceerd te krijgen. Projecten van jonge architecten die in Afrika bouwen, zoals Kunlé Adeyemi, die de floating school bouwde. Voor dat soort projecten stuurt niemand je op pad, daar moet je zelf achteraan gaan. Het is me gelukt om het gepubliceerd te krijgen, het project is bekend geworden en heeft uiteindelijk een Zilveren Leeuw gewonnen op de Architectuur Biënnale van Venetië.’
Werk jij met iPhone?
Baan: ‘Ik ben redelijk actief op Instagram.Voor mij is het een soort dagboek. Ik laat er niet zoveel architectuur op zien, maar wel opvallende dingen van een specifieke plek. En alles met de iPhone gefotografeerd.
Ik kan niet wachten tot de iPhone echt zo goed is dat ik alleen maar daarmee op stap moet.Ik probeer met zo weinig mogelijk materiaal te werken. Zelfs mijn architectuurfoto’s zijn meestal uit de losse pols genomen. Statieven, drie camera’s of een paar assistenten… dat zou mij te veel afleiden van die momenten waar het mij echt om gaat. Ik probeer echt een fly on the wall te zijn.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier