Hoe woont de interieurfotograaf zelf? Binnenkijken bij Jan Verlinde
Als iemand zijn stempel op interieurfotografie in ons land heeft gezet, is het wel Jan Verlinde. Drieëndertig jaar geleden debuteerde hij in Knack Weekend, vandaag zijn zijn reportages nog steeds een vaste waarde voor het blad. Werd hij daardoor beïnvloed in zijn manier van wonen?
“Als je dit fijn vindt, maak ik een lekkere spaghetti voor ons.” Het is de eerste keer dat ik zo’n berichtje krijg op de vooravond van een interieurreportage. Dat is Jan ten voeten uit, hij weet er altijd iets gezelligs van te maken. Ook van de woningen die hij shoot, trouwens. Want Jan durft wel wat spullen te verplaatsen wanneer hij interieurs fotografeert. Soms uit noodzaak, zoals die keer dat hij eerst bergen kinderspullen en ontbijtresten moest opruimen vooraleer hij aan de slag kon, maar meestal puur voor het beeld. Omdat een te groot televisiescherm zijn compositie verstoort, of omdat het er allemaal te netjes bij ligt. Zijn aanpak valt nooit in slechte aarde bij de bewoners. “Achteraf mag ik het interieur altijd achterlaten zoals ik het gestyled heb”, lacht hij. Hij heeft het niet van een vreemde, ook zijn vader hield van decoreren en interieurstillevens creëren. “Ik zie me dat eigenlijk nog wel doen, professioneel restylen. Aan de slag gaan met wat mensen in huis hebben en toch met iets volledig anders aankomen.”
Hij vertelt over zijn beginjaren. Hoe hij als zoon van een architect oorspronkelijk in de voetsporen van zijn vader wilde treden, maar dat die laatste hem het vak afraadde. Het waren de jaren tachtig, op de radio werd Joy Division grijsgedraaid. Ons land ging door een bouwcrisis en architecten kwamen maar moeilijk aan de bak. Hoe hij toen besloot een paar maanden te reizen en een ontmoeting met een fotograaf in Portugal hem aanzette om fotografie te studeren in Brussel. En dat hij in 1987, na die studie en zijn legerdienst, zijn stoute schoenen aantrok en met een portfolio onder de arm naar Engeland afreisde, dromend van een carrière in de reclamewereld. “De mooiste fotografie kwam op dat moment van daar. In Londen had je van die reuzenbillboards waar de grote merken op schitterden. Er was budget om te experimenteren. The sky was the limit.” Een jaar zou hij er uiteindelijk werken, totdat hij een positie aangeboden kreeg aan het Brusselse Sint-Lukas.
Door schoonheid omringd
Wie Jan Verlinde zegt, kan niet anders dan in dezelfde adem journalist Piet Swimberghe noemen. Dik vijfentwintig jaar lang vormden ze dé interieurtandem van dit magazine. Eerst waren ze stadsgenoten, later ook schoonbroers. Collega’s werden ze toen toenmalige hoofdredacteur Tessa Vermeiren de ambitie toonde om in ons land te pionieren met interieur- en architectuurreportages. De samenwerking bracht hen naar de mooiste interieurs, van Brussel naar New York en van Londen en Parijs naar Los Angeles. Huizen van bekende architecten, baanbrekende modeontwerpers en eigenzinnige verzamelaars: jaar na jaar bundelde hij ze in mooie boeken, trouw uitgegeven door Lannoo. Negentien zijn het er in totaal, het twintigste is op komst. Intussen werden zijn beelden internationaal gretig opgepikt door onder andere Architectural Digest, Vogue en Wallpaper.
Hij draait zijn kookvuur dicht wanneer ik hem vraag of zijn job zijn interieur heeft beïnvloed. “Babbelen en in de potten roeren, dat kan ik niet”, verontschuldigt hij zich. “Mocht ik geen interieurfotograaf zijn, zou ik dan die stoelen gekocht hebben? Of die lamp in huis hebben gehaald? Ik betwijfel het. Ik ben omringd door verwijzingen naar en aandenkens aan shoots die ik heb gedaan.” De inspiratie voor zijn schrijfhoek in de woonkamer deed hij op in het atelier van de Boxy’s, een innovatief ontwerp van Maarten Van Severen. Daar stond ook een tafel met een plaat van gekleurd glas. Het idee van de zwartgeblakerde schragen haalde hij bij Axel Vervoordt, het leren vel op de tafel bij Lionel Jadot, net als de ster die hij zelf met de hand schilderde op zijn plankenvloer. Van een shoot in Londen kwam hij terug met een crush op de Ero S-stoel van Philippe Starck, die hij later op de kop kon tikken. En onlangs liet hij zijn oog vallen op een sofa van Citterio voor Flexform. Maar niet alles past dus altijd binnen zijn budget. Noem het de vloek van het beroep, continu zie je prachtige designstukken en kunstcollecties die je jezelf niet kunt veroorloven. “Het is geen drama dat het niet kan, het daagt me alleen maar uit om creatiever te zijn.”
Late lunch
Midden in de bibliotheek staat een werk van Jan: een portret van twee lachende vrouwen. Gemaakt tijdens de jasmijnpluk voor Dior, in de vroege ochtendzon. Boven de eettafel die hij zelf ontwierp, prijkt nog een eigen werk: een zicht op Istanboel. Want ook voor reisreportages was hij regelmatig weken onderweg. De Galatabrug naar de Turkse stad brandde een jaar later na deze foto-opname af, weet hij te vertellen. Het doet hem mijmeren over hoe fotograferen er in die tijd aan toeging. Analoog. Met een statief, een polaroid, drie toestellen en evenveel lenzen in de weer en daarna over een lichtbak de interessantste contactbeelden uitzoeken. “Je had een stevige achtergrond, technische kennis en budget nodig om al dat materiaal aan te schaffen. Vandaag zie je alles meteen op scherm en noemt iedereen zich fotograaf.”
Ertegenover herken ik een beeld uit een gerestaureerd interieur van Gaston Eysselinck, bewoond door Joris Verdoodt. Jan heeft lang getwijfeld over welke interieurfoto daar mocht hangen. “Ik fotografeer heel gericht. Mijn beeld moet een verhaal vertellen. Om dat te kunnen kijk ik eerst rond, laat ik me gidsen door het licht en pas daarna neem ik mijn camera in de hand. En als ik inricht is dat altijd in functie van het plaatje.”
Terug in de keuken verschijnt er een glimlach op zijn gezicht. “Die is ook ontstaan door een mix van interieurshoots.” Voor het aanrecht haalde hij twintig jaar geleden de mosterd bij architecte Nathalie Van Reeth en voor de vloer bij tegelmaker Dominique Desimpel, de potten komen van Agnes Emery.
Het slechte weer voorkomt dat we op dat moment door de tuin lopen, zelf ontworpen in het hartje van de Brugse interbellumwijk. We kijken even naar de regen die over de felblauwe terrasstoelen van Ernst Moeckl druppelt. Tot Jan zich plots omdraait en in zijn handen klapt. “Bon, gaan we eten?”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier