De man die bekend werd om z’n spectaculaire surrealistische diners voor luxehuizen als Cartier en Hermès, houdt het vandaag opvallend simpel met z’n ontwerp voor Bru. En hij voegde een oproep tot vrede toe.
Designer/kunstenaar Charles Kaisin (53) zit nauwelijks neer, of hij veert weer op om ons de pralines van chocolatier Alexandre Porsont te laten proeven. Ze smaken naar bier, een ideetje van Charles’ broer Christian. De hop komt van de broers hun eigen tripel, Kaisin’ade. Hij schenkt er bubbels uit Stoumont bij, in een exclusief glas dat hij recent voor Bru ontwierp. Ondertussen staat hij alweer aan de andere kant van de kamer: of we misschien zijn exporuimte willen zien?
De kunst van het tafelen heeft me altijd aangesproken. Ik had ooit een filosofieleraar die vond dat tafelen de allereerste kunstvorm was. Daarom heb ik hier thuis een tafel van tien meter lang, er kunnen vierendertig mensen aan.
We passeren zijn Le Corbusier-salon, een eerbetoon met aquarellen, prototypes en meubelen van de architect, om vervolgens in de galerie met zijn kunstcollectie te belanden. Hij nodigt er graag kunstenaars uit, momenteel wordt er keramiek van Jacques Monneraud getoond, in dialoog met de stillevens van Giorgio Morandi.
Kaisin werd geboren op het platteland, in een gehucht in de provincie Namen. Hij studeerde architectuur en design en kwam vervolgens in de scenografie terecht. Hij ontwerpt objecten en meubelen met repetitieve beweging en recycling als terugkerende thema’s.
Hij werkt samen met luxemerken als Hermès, Delvaux, Cartier en Louis Roederer, tekent architecturale projecten en organiseert surrealistische diners. En toch heeft hij nog tijd over om installaties en levensgrote werken uit origami op te bouwen of liefdadigheidsprojecten op te zetten. Charles Kaisin vindt alles ‘cool’ en ‘stimulerend’.

Had je je als kind kunnen voorstellen dat je designer zou worden, surrealistische diners zou organiseren en een galerie zou openen?
‘Nee, als kind was ik vooral dol op hutten bouwen. Ik leefde in het ritme van de seizoenen en de natuur. In de zomers hoorde je ’s ochtends vroeg de maaiers en we plukten bessen waar mijn grootouders drank van maakten. In de winter kon je sleeën. Heerlijk! Ik had het geluk dat mijn ouders er altijd voor me geweest zijn. Ze waren liefdevolle mensen, ik heb zoveel aan hen te danken. Mijn moeder was huisvrouw, al hou ik niet van die uitdrukking, ze was gewoon een echte moeder. Zij voedde ons op. Mijn vader werkte bij Cockerill-Sambre als magazijnier. Mijn overgrootouders waren hoedenmakers in Binche, vandaar wellicht mijn voorliefde voor kostuums en objecten.’
Hoewel ik opgroeide in een erg liefdevolle familie, hield het katholieke karakter van het platteland me toch in de kast.
Hoe verliep je puberteit?
‘Dat was een ingewikkelde periode, omdat ik toen besefte dat ik op mannen viel. En hoewel ik opgroeide in een erg liefdevolle familie, hield het katholieke karakter van het platteland me toch in de kast. Ik kon mezelf niet zijn. Achteraf besef ik dat ik toen een soort van muur om me heen heb opgetrokken. Ik moest altijd de beste zijn, dat was mijn manier om mezelf te beschermen. Ik wilde uitblinken en me laten gelden. Dat schild had zeker ook z’n voordelen. Ik studeerde muziek, piano en orgel aan het conservatorium van Dinant en speelde elke woensdag en zaterdag in de kerk. Ik heb geleerd om veerkracht te tonen in het dagelijks leven, om een zwakte om te zetten in een kracht, wat er ook gebeurt. Dat heeft mij gevormd.’
Daarna studeerde je architectuur aan Sint-Lucas in Brussel. Hoe was het om het bruisende leven in de stad te ondekken?
‘Het was een erg interessante periode: ik kon mezelf zijn, leerde veel mensen kennen en ontdekte hedendaagse kunst. Ik wist er wel al iets over dankzij mijn tekenleraar Juliette Museux, een coole, vrijgevochten vrouw. Elke middag leerde ze me iets nieuws: pottenbakken, emailleren, schilderen… Ik was toen tien of elf jaar oud. Ze had het ook over schoonheid, en over L’art de la distinction, het boek van Pierre Bourdieu waarin hij uitlegt dat smaak en levensstijl eerder sociale markers zijn dan een persoonlijke voorkeur. Dat raakte me als kind en zette me aan het denken.’
Zijn er nog mensen die je leven mee vormgegeven hebben?
‘Ik heb in Brussel geweldige vrouwen ontmoet, onder wie Martine Lévy, mijn meter. Dat ik haar zo noem begon als een grap, maar in mijn hart is ze echt mijn meter. Toen ik mijn huis verbouwde, mocht ik bij haar intrekken. Ik zou een week blijven, maar dat werd een jaar. Ze is zo gul. Elke maand bracht ze mensen samen rond kunst. Ze haalde Pierre Sterckx erbij, een ongelooflijke kerel, een expert in moderne kunst, Kuifje en Magritte. Ik leerde alles over kunstenaars Gilbert & George, Andy Warhol, Marcel Duchamp. Als dorpsjongen wist ik niet eens dat zulke dingen bestonden. Ik had echt geluk dat ik in zo’n intellectueel stimulerende omgeving terechtkwam. Mijn studie gaf me iets om op terug te vallen. Ik hield van architectuur en dat doe ik nog steeds, maar ik wist ook dat het niet mijn eindbestemming was. Hoe ik een lekvrije afdichting moest maken interesseerde me niet. Maar ik ging uiteraard niet aan mijn docenten vertellen dat ik geen architect wilde worden.’

Welke toekomst zag je dan wel voor jezelf?
‘Ik hield altijd al van design, tegenwoordig noem ik mezelf ook ontwerper. Diezelfde groep rond Pierre Sterckx vroeg me naar mijn leermeesters. Dat zette me aan het denken. Ik besloot toen om bij architecten in de leer te gaan, eerst bij Jean Nouvel in Parijs, daarna bij Tony Cragg in Wuppertal en Ron Arad in Londen. Vervolgens vertrok ik voor een jaar naar Japan. Al die ervaringen schonken me verschillende referentiekaders, waar ik nog elke dag iets aan heb en die mijn werk sturen.’
We zijn allemaal uniek en dat is zo waardevol.
Het was maar een kleine stap naar het organiseren van diners. Waarom moesten die per se surrealistisch zijn?
‘Ik hou van alles wat zonderling en eigenaardig is. La singularité. We zijn allemaal uniek en dat is zo waardevol. Ik geef design aan Sint-Lucas en vind het geweldig als een student zijn of haar potentieel bereikt. Voor mij telt het proces: wat heeft ervoor gezorgd dat zij, en niet iemand anders, dit object creëren? Wat maakt een Maarten Van Severen tot Maarten Van Severen? Wat maakt van Raf Simons Raf Simons? Wat typeert een ontwerp van Sofie D’Hoore?’
En wat maakt Charles Kaisin tot Charles Kaisin?
‘Ik denk dat het ontmoetingen zijn. Vooral die met de familie Hermès, die me een voorliefde voor verfijning, poëzie en perfectie bijbracht. Zij waren de eersten die me vroegen om een diner voor hen te organiseren, dat was meteen mijn eerste surrealistische diner. Tijdens zo’n avond komen de tafelschikking, de scenografie, de kostuums, het geluid, het licht en zelfs de architectuur volledig tot hun recht. De kunst van het tafelen heeft me altijd aangesproken. Ik had ooit een filosofieleraar die vond dat tafelen de allereerste kunstvorm was. Daarom heb ik hier thuis een tafel van tien meter lang, er kunnen vierendertig mensen aan. Aan tafel deel je, creëer je, vier je goed nieuws en breng je mensen van verschillende leeftijden, filosofieën en culturen samen. Er ontstaat een community, maar een die niet aan religie gebonden is. Ik vind dat een mooi idee.’
Voor de feesttafels gaf je de waterflessen van Bru een upgrade. Een uitdagende opdracht?
‘De bubbels inspireerden me meteen. Ze lijken op origami dat gaat vliegen. De gouden en blauwe vogels op het etiket staan symbool voor vrede en vrijheid. Ik hoef er geen tekening bij te maken: de geopolitieke situatie kan die boodschap van vrede wel gebruiken.’

Je ontwierp ook een glas, geïnspireerd door het zandstralen. Het verwijst tegelijk naar je beginperiode als ontwerper.
‘Kijk naar het origami dat wegvliegt, zie je die schaduw? Ik vind het nog steeds cool. Het idee van beweging brengt een object tot leven. Eerst zouden er vijfenvijftigduizend glazen worden geproduceerd, maar er is zoveel vraag naar dat er wellicht nog honderdduizend worden bijgemaakt. Ik vind het vooral erg leuk dat ze voor iedereen beschikbaar zijn: wie twee pakken water koopt, krijgt een glas. Als ontwerper vind ik het natuurlijk top om een mooie tas voor Delvaux of een exclusief object voor Hermès te kunnen ontwerpen, maar ook om een echt gebruiksvoorwerp als een glas te bedenken.’

Als ik je nu een vel papier zou geven, wat zou je dan vouwen?
‘Ik zou een ster voor je maken, om verschillende redenen. Enkele dagen geleden heb ik afscheid moeten nemen van een goede vriendin, Christine Brachot, een belangrijk figuur in de Belgische hedendaagse kunst. Ik zie haar nu als een ster, net zoals mijn moeder die twee jaar geleden overleden is. Een vriend waarschuwde me toen: “Jullie zijn erg close. Je gaat weemoedig worden telkens ze ter sprake komt.” Maar ik zie geen enkele reden om mijn moeder met weemoed te associëren. Integendeel, aan haar denken stimuleert me. Ze stelt me vragen als: “Volg je je gevoel wel? Is dit echt wat je wilt doen? Ga ervoor!” Natuurlijk ben ik ook verdrietig, ik zou hele dagen kunnen huilen. Maar ik hou me in, er zijn momenten voor elke emotie.’
Je ontwierp zelf de doodskist van je moeder.
‘Toen ik aan het Royal College of Art in Londen studeerde, was dat een opdracht. Er was nog geen internet, dus vroeg ik duizend mensen hoe hun ideale doodskist er zou uitzien. Ik vroeg me af waarom de vorm al eeuwenlang niet was veranderd, waarom niemand eraan had durven te raken. Het blijft toch altijd een doos die ongeveer de vorm van een lichaam heeft, lelijk en simpel. Ook mijn moeder antwoordde. Ze had een kist in de vorm van een huis getekend en erbij geschreven: “Dit wordt mijn laatste rustplaats.” Het was beangstigend, maar ook zo vanzelfsprekend en krachtig. Dus tekende ik na haar dood een sober eikenhouten huis, een beetje in de stijl van de minimalistische kunstenaar en beeldhouwer Donald Judd. Maar ik besef ook dat het een manier is om de dood te esthetiseren.’
Ik ben gezegend met een positief temperament, mijn moeder was wat dat betreft een goede coach.’
Zou je zo’n laatste thuis ook voor anderen kunnen maken?
‘Ik denk het wel. Ik ben eerder een vrolijk persoon, maar in onze Europese cultuur zijn we de relatie die we met de dood zouden kunnen hebben vergeten. Ik zeg niet dat je met een voet in het graf moet leven, maar probeer die dingen wel een plaats te geven en te genieten van het leven. Ik besef dat ik onder een gelukkig gesternte geboren ben, dat ik gezond ben, dat ik doe wat ik leuk vind, dat ik mijn passies en dromen kan delen, en dat is geweldig. Ik ben gezegend met een positief temperament, mijn moeder was wat dat betreft een goede coach.’

Houden je projecten je soms wakker?
‘Soms wel, maar ik probeer ermee om te gaan. Ik heb een truc die ik graag deel: elke dag na het opstaan, neem ik een koud bad. Het is fantastisch, het maakt je hoofd leeg. In Brussel heeft het leidingwater zestien of zeventien graden, in de winter is het iets kouder. Ik blijf tien minuten zitten, het is een ritueel geworden.’
Je spreekt razendsnel, is dat om de verloren tijd in te halen?
‘Ja. Jean-Luc Godard zei: “Een beeld zegt meer dan tienduizend woorden.” Ik denk dat ook een object het equivalent kan zijn van meer dan tienduizend woorden. Kijk maar naar het etiket op de Bru-fles, het vertelt heel veel. Het zegt: dit is het platteland en de dennenbomen, het origami met z’n vouwen, daar zijn de fladderende vogels, de vrijheid en de vrede, het idee van expansie. Het zegt: samen zijn we sterk.’
bru.be – charleskaisin.com