Jean-Paul Mulders
Twee meisjes
Soms rijd ik rechtstreeks van het oude meisje naar het jonge. Het jonge meisje is 1, het oude bijna 86. Zij vormen mijn antennes in de tijd, het jonge meisje in de verre toekomst en het oude in een duister verleden. Zij zijn mijn wortels en mijn nieuwste blaadjes, waarmee ik naar de wolken reik – en zo nog een paar gezwollenheden.
Mijn grootmoeder en mijn dochtertje. Ik heb het geluk dat zij allebei in leven zijn, zodat wij een broze ketting van vier generaties vormen, ook al is het maar voor even. Ik bezit een foto waarop het oude en het jonge meisje naar elkaar kijken. Fascinerend hun gezichten zo bijeen te zien. Dat van het oude meisje is verfrommeld en beschreven, van bijna een eeuw te lachen en te huilen, en hoopvol en bang te zijn. Het gezichtje van het jonge meisje is strak als de huid van een appel die vers van de boom is geplukt. Zo gaaf dat het bijna zeer doet. Het oude meisje kijkt naar het jonge met de rare trots die mensen bij voortplanting voelen. Het jonge meisje heeft daar nog geen last van. Haar trots bewaart zij voor de dingen die er écht toe doen, zoals haar eerste stapjes, of de klanken die zij ontlokt aan het elektrische orgel dat haar mama in de kringloopwinkel kocht.
Die twee gezichten op de foto, wat ligt daar allemaal tussen ? Drie miljard hartslagen, een wereldoorlog met vijftig miljoen doden, maar ook dagelijkser dingen zoals weerpraatjes van Armand Pien, vijfhonderd kommen tomatensoep en een onschatbaar aantal stroken zonlicht op de muur van het terras. De geur van verse regen, die je hart vult met verwachting zonder dat je weet waarom.
Zowel het oude meisje als het jonge hebben problemen met andere mensen. Het oude komt in het rusthuis in aanvaring met haar verzorgers. Het jonge wordt door een potiger kind in de kribbe op de grond gesmakt, zo hardhandig dat het er een joekel van een blauwe plek aan overhoudt. L’enfer c’est les autres : dat zal dan wel de constante zijn in die 85 jaren die hen scheiden.
Ook papa heeft problemen, met mensen die hem kwetsen of met mensen die hij zelf heeft gekwetst. Het is niet makkelijk, mijn kind. Wellicht zal ook jij rond je 14 geloven dat je de wereld kunt veranderen, om rond je 41 – een oogwenk later – te beseffen dat je idealisme niet meer is geweest dan de schreeuw van een diertje in de nacht, waarvan je je afvraagt of je die wel echt hebt gehoord.
Papa wou dat hij je meer houvast kon geven, zoals het papa’s betaamt, die zoals bekend gepantserd zijn en met stalen nagels aaneengeklonken, vrij van weemoed en roest. Papa dwaalt nog tastend rond. Hij leest filosofen en loopt door de bossen, zijn brillenglazen natgeregend, in de hoop te vinden wat iedereen anders blijkbaar al weet.
“Zou Jean-Paul nog wel weten wie Hitler was ?” vraagt het oude meisje aan mijn moeder, bezorgd dat het nageslacht zal vergeten wat zo’n stempel op haar leven heeft gedrukt. Ze huivert er nog van, die keer in de poppenfabriek, toen een Duits soldaat haar de trap afvoerde met de loop van zijn schieter in haar rug. Ik vraag mij af of die schieter een Walther of een Schmeisser zou zijn geweest, of misschien wel zo’n aristocratische Lüger. Ik ken Hitler en zijn trawanten beter dan zij, gelukkig niet uit eigen ervaring, maar door de verhalen van anderen, en door de tweehonderd boeken die ik sinds mijn elfde heb gelezen over het Derde Rijk.
Vrees niet, oud meisje, je afschuw voor het varken in de mens zal niet verloren gaan. Ik zal het jonge meisje daarover vertellen, later. Zij zal niet tot de sukkels behoren die geloven dat Sherlock Holmes echt heeft bestaan (zoals een meerderheid van de Britten tegenwoordig) en dat Winston Churchill een verzonnen personage was (23 procent, blijkt uit dezelfde studie). Zij mag danseres of frietkotuitbaatster worden of desnoods aardbeienprinses – zolang zij maar weet wat met de zegswijze advocaat van de duivel spelen wordt bedoeld. 70 procent van de studenten tegenwoordig weet dat niet, als ik de krant mag geloven. Het zijn van die dingen waar ik beter niet aan denk als ik op plekken kom waar samenscholingen zijn van meer dan drie personen. Ik zou op slag een paniekaanval krijgen en vierklauwens vluchten, ver weg, naar een plek waar alleen stenen liggen en zand, dat tenminste niet met zijn domheid kan pronken.
Reacties : jp.mulders@skynet.be
Jean-Paul Mulders
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier