Rolstoelsprinter Peter Genyn (46) behaalde al drie keer olympisch goud. De laatste keer, op de zomerspelen van 2020 in Tokio, lukte hem dat ondanks sabotage van zijn wheeler. Die tegenslag maakte hem des te vastberadener om te winnen.
“Ik ben vrij gesloten en had als kind geen grote problemen, dus veel emotionele gesprekken heb ik met mijn ouders niet gevoerd. Maar ik wist dat ik altijd bij hen terechtkon, ook al waren ze dag en nacht in de weer in hun bakkerij. Tussen de bloemzakken had ons vader een schommel opgehangen voor mij en mijn broer, en we mochten op zijn werktafel zitten terwijl hij bezig was. Op zijn vrije dagen gingen we samen lopen, fietsten we naar Scherpenheuvel of reden we op onze paarden – we waren altijd actief bezig.
Het was dus een enorme schok toen ik op mijn zestiende twee nekwervels brak (door een duik in ondiep water, red.) en verlamd bleek vanaf mijn borstkas. Ons vader had het daar waarschijnlijk even moeilijk mee als ons moeder, die soms zat te huilen om wat ik niet meer kon, maar hij toonde dat niet. Hij deed wat hij ons altijd had geleerd: focus niet op het probleem, maar op de oplossing. Zo kon ik niet langer naar school fietsen en mijn grootvader – nog zo’n plantrekker – had voor mij een quad gekocht. Maar door mijn slechte handfunctie en gebrek aan rompstabiliteit kon ik daar niet zomaar op rijden. Waarop mijn vader regelde dat de technische school waarop ik zat de quad voorzag van een rugleuning en aangepaste rem. Hij schreef hem in als landbouwvoertuig en ik was vertrokken.
Ik zal mijn ouders ook eeuwig dankbaar zijn dat ze me aanmoedigden en steunden in mijn rolstoelrugby, want dat is wat me erdoor trok. Ze kochten het beste materiaal en brachten me elke week naar de training in Gent. Ze waren gestopt met de bakkerij – iets wat ze van plan waren, maar niet zo vroeg. Toch was mijn vader niet gefrustreerd. Hij focuste op de vrije tijd en wat hij daarin voor mij kon doen.
Op mijn zestiende raakte ik verlamd vanaf mijn borstkas, na een duik in ondiep water. Ons vader deed wat hij ons altijd had geleerd: focussen op de oplossing, niet op het probleem.
Toen onze ploeg in 2012 op de Spelen in Londen stond, woonden mijn ouders de openingsceremonie bij, ook al was mijn vader zwaar ziek. Kanker. Een jaar later is hij gestorven. Ik vind het nog altijd zó unfair: hij heeft nooit gerookt of gedronken, was sportief, maar mocht maar 63 worden. En om het nog erger te maken brak ik een maand na zijn dood mijn heup, vier maand daarna mijn been, en moest ik van de ene op de andere dag rugby opgeven. Dat was een mokerslag. Het rotste jaar van mijn leven. Gelukkig had ik toen mijn vriendin al en probeerde ik weer te leven naar ons vaders advies: zoek de oplossing.
Dankzij atletiek kroop ik uit het dal, maar het blijft bitter dat hij mijn successen daarin niet meer meemaakt. De speciaalste gouden medaille zou hij, net als ik, die van Tokio gevonden hebben. Toen een uur voor de start bleek dat iemand – ik weet nog altijd niet wie – mijn wheeler vernield had, dacht ik automatisch: we lossen dit op. De mecanicien kon niet meer doen dan een reserveonderdeel met ducttape bevestigen, maar ik wist: ik moet en zal starten. Ik heb nog nooit zo hard willen winnen als toen. Pas voorbij de finish stortte ik door alle emoties compleet in.
Nu kijk ik vooruit naar Parijs 2024 en wie weet nog verder. De dag dat ik de sport, waarvoor ik alles doe en laat, zal moeten missen, wordt zwaar, maar mijn vaders filosofie zit zo ingebakken dat ik dan wel weer iets nieuws vind. Ik denk erover om dronepiloot te worden en meer motivational speeches te geven. Mijn zoontje van twee zal me ook wel entertainen. Ik ben oprecht gelukkig met wat ik allemaal wél heb.”