Marlies De Munck
‘Net als kunstwerken verliezen mensen in digitale vorm hun aantrekkingskracht’
Dankzij technologie is communiceren en werken vanop afstand gemakkelijker dan ooit. Toch verlies je op de manier cruciale info, argumenteert filosofe Marlies De Munck van de Universiteit Antwerpen. ‘Op een computerscherm lijken mensen misschien dichtbij, ze verliezen wel een deel van hun aantrekkingskracht.’
Vorige week ontving ik een opmerkelijk bericht van een collega: ‘Ik gebruik geen Teams of Skype. Ik zou het overleg liever uitstellen.’ Heerlijk! Klein verzet in vreemde tijden. Aan de universiteiten draait nu alles digitaal, van administratie tot lesgeven en vergaderen. Uiteraard is het fantastisch dat het onderwijs in volle crisis kan voortdraaien. Toch drukken veel collega’s onder elkaar hun hoop uit dat deze crisis en haar digitale oplossingen niet het begin inluiden van een nieuw tijdperk. Want met de beslissing van de universiteiten om voor de rest van het semester enkel nog online les te geven lijkt de lang gevreesde coup van het afstandsonderwijs plots erg dichtbij.
Er valt namelijk veel winst te boeken met de digitalisatie van het theoretisch hoger onderwijs, zowel op het financiële als op het ecologische vlak. Minder inzet van personeel – eenmaal opgenomen gaat dat ene college gerust wel een tijdje mee – en minder verplaatsingen. Hoewel ik voor dat laatste argument niet ongevoelig ben, ben ik ervan overtuigd dat de menselijke prijs te hoog is en aan de kern van het onderwijs raakt.
Net als kunstwerken verliezen mensen in digitale vorm hun aantrekkingskracht
Op het eerste gezicht strookt de vrees van mijn collega’s misschien met het typische beeld van de wereldvreemde prof die voor de aula staat te sukkelen met de beamer. Door het gepruts met slechte verbindingen, vervormde audio en haperende beelden zou je kunnen denken dat de weerstand tegen online lesgeven en vergaderen vooral een technische kwestie is. Dan is het slechts zaak om wat bijscholing te organiseren en de software op punt te stellen. Hoe gesofisticeerder de technologie, hoe dichter de digitale communicatie echt sociaal contact zal evenaren. Eens die drempel overwonnen, zal de frustratie vanzelf verdwijnen.
Toch klopt die redenering niet. Dat voel ik meer dan ooit in mijn dagelijkse online gesprekken. Op aanraden van specialisten, maar vooral omdat ik hen mis, aperitief ik nu met familie en vrienden op Skype. Het schijnt belangrijk te zijn om visueel contact te houden. Niet dat ik bang ben om hen na afloop van de crisis niet meer te herkennen. Maar ergens schuilt misschien wel de kinderlijke angst dat niet-zien ook niet-bestaan betekent. Zoals in het struisvogelsyndroom: ‘ik zie jou niet dus jij ziet mij niet.’ Loert trouwens niet iedereen slinks naar zichzelf in dat kleine kadertje in de hoek van het Skype-scherm? Het doet me denken aan die stillevens waarin de schilder zijn eigen weerkaatsing heeft verstopt in een spiegel of glazen bol. Ik word gezien, dus ik ben.
Dus proberen mijn kinderen tijdens het aperitief het scherm te omhelzen waarop oma verschijnt. Hun naïviteit herinnert aan het beroemde verhaal van de Griekse schilder Zeuxis. Die maakte zo’n treffende afbeelding van een tros druiven dat vogels erop af vlogen om in de druiven te pikken. Maar net als die vogels hebben de kinderen snel door dat dit niet echt is. Na een minuut stuiven ze weg van het gesprek, de online-versie van oma kan hen niet blijven boeien. Wat hier speelt is niet een verwarring tussen fictie en realiteit. Ze missen iets anders. Maar wat dan?
Een aperitief draait niet om wat er gezegd wordt, maar om elkaars nabijheid
Een beroemd inzicht van de filosoof Walter Benjamin werpt hier een interessant licht op. Hij omschreef de aura van een kunstwerk als ‘een eenmalige verschijning van een verte, hoe nabij ook’. Die verte heeft te maken met de ontstaansgeschiedenis van het kunstobject en met de traditie waartoe het behoort. Ze maken het kunstwerk uniek. De aura geeft het een bijna magische aantrekkingskracht waardoor we het willen aanraken en koesteren. Door de intrede van mechanische reproductietechnieken zoals foto en film, meende Benjamin, verdween die magie. Afbeeldingen werden overal en altijd beschikbaar. Hun aanwezigheid was niet langer uniek. Dat betekende een democratisering, maar samen met hun aura verdween ook de drang om in hun nabijheid te zijn.
Misschien is dat mijn probleem met Skype: met het grootste gemak trekken we elkaar volledig binnen, in onze telefoons, laptops en huiskamers. Iedereen is nu overal beschikbaar. En nogmaals, liever dat dan niets natuurlijk. Maar mensen zijn een beetje als kunstwerken. In digitale versie verliezen ze hun aura. Op het computerscherm lijken ze misschien wel dichtbij, maar tegelijk verdwijnt ook een deel van hun aantrekkingskracht. In de plaats krijg je een frustrerende verschijning die de social distance nog voelbaarder maakt. Na een kwartier aperitieven zijn we meestal uitgepraat. Plots is het duidelijk dat dat soort gezellige momenten nooit hebben gedraaid om wat er precies gezegd wordt. Het gaat om elkaars nabijheid.
Fysieke aanwezigheid telt. Dat is ook het geval, veel meer dan sommigen denken, in het leslokaal of de aula. In een college speelt zoveel meer dan enkel kennisoverdracht van persoon A naar persoon B. Ook theoretische vakken zijn een vorm van praktijkonderwijs. Het college is het moment waarop de aanwezigen – prof en medestudenten – zich op elkaar afstellen en op elkaar inspelen om samen tot inzichten te komen. Aanwezigheid is cruciaal voor het overbrengen van kennis. Ik hoop dat, wanneer deze crisis voorbij is, onze onderwijsinstellingen (en hun financierders) dat inzicht niet vergeten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier