Knack Weekend-journalist maakte een boek over donorconceptie: ‘We wilden weten hoe andere mensen de donor een plaats geven in hun gezin’

Elke Lahousse Lieven Bulckens boek De donor en wij
‘Dat ik van in het begin op de hoogte was, gaf ons tijd om rustig na te denken over wat Lievens onvruchtbaarheid eigenlijk betekende’, vertelt Elke. © Eva Donckers
Elke Lahousse
Elke Lahousse Journalist voor Knack Weekend

Meer dan twintig jaar geleden werd Knack Weekend-redacteur Elke Lahousse verliefd op een jongen die geen kinderen kan krijgen. Vandaag hebben ze samen een zoon van zes, die er kwam dankzij een spermadonor. Over hun verhaal en dat van vijftien andere families schreven ze het boek ‘De donor en wij’.

De twintigjarige Lieven Bulckens had alles om verliefd op te worden. Een leren jasje, wilde haren, heerlijke humor én hij drumde in een band. Dat hij onvruchtbaar was, mochten alle vrienden weten. De manier waarop hij die waarheid droeg, even nonchalant als dat jasje, maakte hem nóg fascinerender.

Lieven en ik raakten snel bevriend, hij werd meteen verliefd. Dat mag ik zeggen, want heel Leuven wist het ook. ‘Ik vind hem óók geweldig,’ zei ik tegen een vriendin, ‘maar hij kan geen kinderen krijgen.’ Het voelde wreed om iemand dáárom af te wijzen. Toch kon ik op mijn negentiende onmogelijk al aanvaarden dat ik nooit moeder zou worden. Ik wist ook niet hoe na te denken over alternatieve manieren om een gezin te starten terwijl ik al te laat was voor de les sociologie en vooral dringend mijn kot moest kuisen.

Gewoon niet verliefd worden. Dat was het makkelijkst. Hield ik zes maanden vol.

Elke Lahousse en Lieven Bulckens donorgezin
Elke, Lieven en Odie, toen die nog een peuter was. © Lieven Bulckens

Twee factoren staken het vuur toch aan: Lieven zelf, die goed aanvoelde dat mijn twijfel meer met mijn puberbrein te maken had dan met hem. Hij sms’te op een dag: ‘Heel Leuven weet intussen wat ik voor je voel. I can take no for an answer. Wat zal het zijn?’ De ballen waarmee hij dat stuurde – en dat voor iemand die op zijn elfde, na een medisch onderzoek op school, te horen had gekregen dat zijn teelballen niet waren ingedaald.

Mijn vriendin gaf het laatste zetje: ‘Doe eens normaal, het is niet dat jullie morgen trouwen. Ga gewoon iets drinken!’

‘Een pintje en een witte wijn, alsjeblieft.’

De eerste keer dat ik voelde dat we wel een manier zouden vinden om een toekomst uit te bouwen, was die zomeravond in 2002, op de Oude Markt in Leuven. Het lag aan zijn lach, zijn zelfverzekerde vragen. ‘Waar zie je jezelf wonen?’ ‘Euh, Antwerpen misschien?’ ‘Ik dacht aan New York.’ Lieven gaf me het gevoel dat, met hem, alles in het leven mogelijk was.

Lees ook: Eerste professionele centrum voor families na donorconceptie opent in België: ‘Dit had al tien jaar moeten bestaan’

Te nemen of te laten

Tien jaar eerder, in een donkere ziekenhuiskamer, had een arts tegen Lievens moeder gezegd: ‘Mevrouw, je zoon zijn teelballen zijn niet ingedaald. De kans dat hij later kinderen zal kunnen krijgen is zo goed als onbestaande.’ Lieven zelf was nog maar elf, maar begreep meteen wat er gaande was. Maar, anders dan zijn moeder, voelde hij daarbij toen geen verdriet.

Schaamte misschien wel. Vooral naar vrienden en eerste liefjes toe. Buiten wat flauwe pubermoppen kwam het onderwerp ‘kinderen’ nooit aan bod. Dus hoe leer je daar als klungelende puber in de jaren negentig over praten? Niet. In het eerste middelbaar vertelde een leerkracht zonder Lievens medeweten aan de klas dat hij afwezig was voor een operatie aan zijn rechterteelbal. ‘Aan je ballen geopereerd, of wat?’, probeerde één jongen hem nadien uit te horen. ‘Nee, aan mijn lies’, antwoordde hij kort en krachtig.

Dat krampachtige stilhouden veranderde toen Lieven verder ging studeren. Tegen dat wij elkaar leerden kennen, was zijn onvruchtbaarheid een deel geworden van wie hij was. Net als zijn interesse in muziek en fotografie, zijn verlangen om te reizen of zijn bruine haren: het was te nemen of te laten. En ik besloot te nemen.

‘Mogen we nóg een pintje en een witte wijn, alsjeblieft?’

Ik kan me niet herinneren dat we het er op die eerste date over hadden, maar dat ik van in het begin op de hoogte was, gaf ons tijd om rustig na te denken over wat die onvruchtbaarheid eigenlijk betekende. De jaren nadien lazen we artikels over adoptie net dat beetje aandachtiger. Spitsten we onze oren als het op de radio over donorconceptie ging. We lazen over nature-versus-nurture en zochten op hoever wetenschappers stonden in het ‘herprogrammeren’ van huidcellen tot spermacellen. Zou deze baanbrekende techniek nog op tijd komen voor ons? Helaas.

Lieven Bulckens donorgezin
Lieven, hier op de foto met Odie, portretteerde voor het boek 15 gezinnen in hun dagelijkse leven. © Elke Lahousse

Lieven en ik hebben altijd geweten dat we verschillen van veel heterokoppels die met onvruchtbaarheid te maken krijgen: wij hadden tijd. Pas als dertigers voelden we die kinderwens. Tegen dan hadden we een toekomstbeeld gevormd dat strookte met de realiteit: met Lievens genen zou het niet lukken, maar donorconceptie voelde als het juiste alternatief. Ik was er intussen gerust op dat Lieven alle écht belangrijke dingen toch zou doorgeven aan ons kind: hoe je de betere Spotify-lijst samenstelt, de kunst van het liefdevol plagen, en waarom je altijd een bus WD-40 in huis moet hebben.

In schril contrast met veel lotgenoten liepen wij glimlachend de fertiliteitskliniek binnen, waar we kozen voor een Deense openprofieldonor. In België is donoranonimiteit verplicht, maar sommige ziekenhuizen werken met een ‘grijze zone’ en anonimiseren alle gegevens van Deense openprofieldonoren. Als wensouder weet je niet veel meer dan de haarkleur en lengte van de donor, maar áls de anonimiteit hier ooit wordt afgeschaft, kan een kind wel alle informatie over zijn afstamming krijgen.

Lees ook: “Donorkinderen verdienen beter: wanneer wordt donoranonimiteit in ons land afgeschaft?”

De donor en wij

Dat geluksgevoel waarmee we het ziekenhuis binnenliepen is gebleven. Odie werd geboren in de winter van 2019 en meteen voelde ik een grote trots over het ontstaan van ons gezin. Twee twintigers die dachten nooit samen ouders te worden hadden nu een zoon. Twee was drie geworden, onze kleine, liefdevolle clan.

En toch is er een maar: hoe open wij naar onze omgeving ook zijn over ons verhaal, die openheid is in België niet de norm. Met de geboorte van een kind krijgen ouders een nieuw paar ogen en wat wij zagen is dat donorconceptie, tenzij het écht moet, geen onderwerp is waar mensen graag over praten. En dus ook niet goed. Wanneer iemand in de speeltuin opmerkte dat Odie zulke blauwe ogen had en wij het woord ‘donor’ lieten vallen, zagen we mensen schrikken en denken: oh nee, gênant, wat heb ik nu gezegd! In plaats van een conversatie te starten, viel het gesprek stil. Dat vonden we spijtig voor ons, maar nog meer voor onze zoon.

Omdat we weinig info hadden over onze donor, had ik tijdens mijn zwangerschap soms irrationele angsten. Hoe zou ons kind eruitzien?

Voor die geslotenheid zijn een aantal verklaringen. Er is onze discrete Belgische cultuur. Maar ook de achterhaalde wetgeving: in ons land is donoranonimiteit nog altijd verplicht en die geheimhouding maakt dat er nog altijd met schaamte en onwennigheid naar donorconceptie wordt gekeken. In Nederland werd die anonimiteit al meer dan twintig jaar geleden afgeschaft en kunnen kinderen meer te weten komen over hun donor. Medische informatie. Uiterlijke kenmerken. Studiekeuzes en hobby’s. Vorig jaar oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de anonimiteit ook in ons land moet worden afgeschaft, tegen 2027. Het was groot nieuws, maar tegelijk komt het vele jaren te laat, want weten waar je afstamming ligt is een mensenrecht.

In de media gaat het bovendien vaak over schandalen. Dokters die hun eigen sperma gebruiken. Of volwassenen die pas op latere leeftijd vernemen dat ze met hulp van een donor zijn verwekt en daar diep gekwetst uit komen. Het zijn belangrijke verhalen die verteld móéten worden. Maar veel mensen herkennen zich er niet in.

Elke Lahousse donorgezin
Elke en Odie, enkele jaren geleden op reis. © Lieven Bulckens

Hoog tijd om het narratief te wijzigen, dachten we, en dus besloten Lieven en ik een boek te maken. Om het onderwerp ook eens van een andere kant te belichten: die van ouders en kinderen die bewust kiezen voor transparantie. We vroegen ons af: hoe geven andere mensen de donor een plaats in hun gezin? Met welke woorden praten ze hierover aan de keukentafel, op café of tijdens het bedtijdritueel? Welke reacties krijgen ze van hun omgeving? En wat zijn de noden of vragen van kinderen zelf over hun ontstaansgeschiedenis? Een boek leek ons de ideale vorm voor een bundeling verhalen en ervaringen. Iets waar onze zoon binnenkort misschien ook iets aan heeft, of andere families, leerkrachten en hulpverleners.

Niet dat we verwachten dat iedereen plots een specialist wordt. Maar het onderwerp is ook niet niche: elk jaar worden in België minstens 1500 kinderen geboren na donorconceptie. Dat is bijna 1,5 procent van het totale geboortecijfer. In een uitverkochte AB-zaal betekent dat zo’n vijfentwintig donorkinderen.

De donor en wij kwam er in de eerste plaats voor Odie. Hij is intussen zes en kreeg het verhaal over zijn ontstaan al meermaals te horen. Een van de eerste keren dat hij er ook echt op reageerde, was hij drie en zei hij: ‘Wat zeg je, krijg ik een donut?’ Intussen weet hij dat de zaadjes van papa kapot zijn en een andere meneer ons de zijne gaf. Dat ook de eitjes van vrouwen op kunnen zijn, of stuk. En dat er andere gezinsvormen bestaan dan je huis delen met een mama en een papa.

Donorconceptie is nooit plan A

We deden een oproep om gezinnen te interviewen en kregen meer reacties in onze mailbox dan verwacht. Zalig, want dat betekende misschien dat ‘er niet over praten’ toch niet meer de norm is. We kozen er vijftien gezinnen uit en begonnen altijd met dezelfde vraag: ‘Waar begint jullie verhaal?’

Een jaar lang hebben we met deze families gelachen, gepraat en soms ook gehuild. In België is er amper psychologische begeleiding voor donorgezinnen. Dat maakt ouders soms onzeker. Sommigen zijn bang om niet als een ‘normaal’ gezin of ‘echte’ ouder gezien te worden. Ze vragen zich af: doe ik het allemaal wel goed? Dat is jammer, want wat ons het voorbije jaar het meest charmeerde, is dat je geen perfecte woorden of timing nodig hebt. Wat telt, is dat je het gesprek gewoon begint en daar je eigen stijl in zoekt. De ene ouder praat er luchtig en met humor over, een ander houdt het droog en feitelijk. Maar zolang er openheid is, zit er geen spanning op de relatie tussen ouder en kind. In sommige gezinnen werd een boekje of fotoalbum over het donorverhaal gemaakt. Anderen supporteren tijdens het WK voetbal zowel voor België als Denemarken – het land van de donor. De meeste ouders kijken vooral naar wat hun kind nodig heeft.

Een donorgezin is vooral gewoon een gezin. En een gezin is wat de leden ervan maken.

Een donortraject is nooit plan A, zo leerden we ook. Mensen aan het begin van zo’n parcours gaan vaak door een fase van boosheid of verdriet. Ze moeten een nieuwe identiteit en toekomst leren omarmen. Durven loslaten en springen. Eén onvruchtbare vader vatte het zo samen: ‘Ik zou mijn dochter voor geen geld nog willen ruilen. Tegelijk zou ik alles geven voor een genetisch eigen kind. Die twee gevoelens staan naast elkaar.’

Wat ons nog meer opviel? Dat Belgen liever e-mailen over gevoelige dingen. Eén heterokoppel vertelde hun familie op zondag, bij de taart, dat ze een kindje verwachtten. Ze kregen alleen niet over hun lippen dat er een donor voor nodig was. Die info voegden ze later in een mail toe, waarop alleen maar warme reacties volgden. Een ander heterokoppel schreef op kerstavond de mail van hun leven. Nadat de vrouw een diagnose van een erfelijke ziekte had gekregen, hoopten ze in hun netwerk een eiceldonor te vinden. Die diende zich drie uur later al aan, met de warmste kerstgroeten.

We spraken met ouders die ver vooruit durfden te kijken in het belang van hun kind. Een alleenstaande moeder ging speciaal naar Nederland omdat openprofieldonoren daar de norm zijn. Ze wilde haar kind al van bij de geboorte vertellen over de donor die ze gekozen had – een man met een passie voor houtbewerking. Een andere moeder vertelde op dag één in de crèche: ‘Mijn zoon is een donorkindje. Hij heeft geen vader, wel een donor. Ik wil dat jullie deze woorden correct gebruiken. Vraag gerust meer info.’

Lieven Bulckens donorgezin
‘Het boek De donor en wij kwam er in de eerste plaats voor Odie’, zeggen Lieven en Elke. © Lieven Bulckens

Van volwassen donorkinderen leerden we hoe belangrijk het is dat donoranonimiteit eindelijk wordt afgeschaft. Een jonge vrouw die opgroeide met twee moeders zei: ‘Het niet-weten van wie je afstamt kan zo ingrijpend zijn dat je bij elke man op de tram gaat denken: is hij het misschien? Hopelijk niet die extreemrechtse politicus? Of heb ik misschien tóch dezelfde ogen als mijn fagotleraar?’

Twee mensen die we spraken overwogen om zelf donor te worden. Uit dankbaarheid voor wat ze gekregen hadden. Of hoe openheid niet alleen gaat over taal, maar soms ook over daden.

Wat we vooral en overal zagen is dat donorkinderen zó gewenst zijn. Weinig andere baby’s worden op voorhand zo doorgesproken en overdacht.

Man aan de horizon

Omdat we zelf weinig info hadden over onze donor, had ik tijdens mijn zwangerschap soms ook irrationele angsten. Hoe zou ons kind eruitzien? Wat had ik het geruststellend gevonden om toen foto’s te zien van heel gewone donorgezinnen die op zondag een croissantje eten op de markt. Daarom moest De donor en wij ook een fotoboek worden en portretteerde Lieven families op doordeweekse momenten, tijdens de boksles of een boswandeling.

Wat de foto’s voor mij uitstralen, is dat een donorgezin vooral gewoon een gezin is. En een gezin is wat de leden ervan maken. Want eigenlijk hou ik niet van woorden als ‘donorgezin’ of ‘donorkind’. Ze geven veel gewicht aan de donor en zetten de spotlights op je ontstaan, terwijl dat maar voor een deel bepaalt wie je bent. Psychologe Astrid Indekeu spreekt daarom liever over ‘families na donorconceptie’. Samen met enkele andere experten geeft ze in ons boek duiding bij een aantal complexe gevoelens en gedachten die bij veel families leven.

Welke plaats heeft Odies donor in ons leven? Voor Lieven staat hij ergens aan de horizon. Het is een man die misschien in de toekomst een grotere rol krijgt. Ik zie hem eerder in de stam van onze familieboom. Hij heeft ons gezin mogelijk gemaakt, maar gevoelsmatig zit hij niet in de kruin bij onze andere familieleden. Odie zelf praat soms maanden niet over ‘die andere meneer’ en dan op de meest onverwachte momenten wel. Zoals vorige zomer, toen hij van ons geen snoepje meer kreeg en zei: ‘Moet ik dat eigenlijk niet aan die andere meneer vragen?’ Hij toonde daarmee dat hij weg is met zijn verhaal en zag zijn kans schoon om er voordeel uit te halen: méér zure beren. Ik kan alleen maar hopen dat we op diezelfde vrije manier blijven praten, en niet alleen daarover.

Aan mijn negentienjarige zelf: bedankt om te springen. Want kijk, hoe zalig is dit. Aan de twintigjarige Lieven: bedankt om te wachten. En aan Odie: love you so much.

Ik ken maar één Deens woord – ‘tak’ of ‘bedankt’ – maar dat is genoeg. Aan onze donor: hjertelig tak. Dat wij elke dag mogen beginnen met dat blonde jongetje aan het ontbijt is iets wat ik nooit vanzelfsprekend zal vinden.

Lees ook: Lien was draagmoeder voor haar broer: ‘Dit is het mooiste cadeau dat ik ooit zal kunnen geven’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise