Ook áchter de schermen van het Museum Kunst & Geschiedenis in Brussel zijn parels te vinden. In het gietatelier worden al 130 jaar sculpturen gekopieerd. En heel soms duikelen de medewerkers vanonder het stof een vergeten meesterwerk op. ‘Ik kan nog steeds niet geloven dat dit mijn job is.’
Het is een goedbewaard geheim, dit atelier waar de geest van het oude België nog rondwaart. Het is gevestigd in een gebouw naast de zuidvleugel van wat vroeger het Jubelparkmuseum heette. Op een roestig bord op de poort staat in sierlijke kapitalen ‘afgietselwerkplaats atelier de moulage’. Het hangt hier vast al sinds de opening, zo’n 130 jaar geleden.
Omdat er niet meteen reactie komt als we aanbellen, duwen we de poort open. Er doemt een levensgrote Venus van Milo op. Ze overschouwt een leger bustes en beelden uit de oudheid, renaissance en moderne tijd in een soort eregalerij waarvan de karmozijnrode muren ons naar de gieterij van het Museum Kunst & Geschiedenis leiden.

Aan het einde van de gang is een klein team in stilte bezig. Met negentiende-eeuwse savoir-faire waken ze over een indrukwekkend erfgoed. Hun job is bovendien enig in z’n soort: enkel het Louvre in Parijs en de Staatliche Museen zu Berlin hebben nog zo’n gieterij, zelfs het Victoria & Albert Museum in Londen heeft er geen meer.
Fluogele piëta
Aan de oorsprong van het atelier ligt een overeenkomst uit 1867 tussen Europese royals. Ze stemden ermee in om onder elkaar gipsen kopieën van topstukken uit te wisselen. Het was de tijd van de grote wereldtentoonstellingen en er was een grote drang om te catalogiseren.
‘Het uitgangspunt was alle canons van de kunstgeschiedenis inventariseren’, vertelt Nele Strobbe, hoofd van de gieterij en beheerder van de mallen- en afgietselcollectie, verzameld tussen 1893 en 1930. Behalve zo’n vijfduizend mallen, bevat die kopieën van meesterwerken van de prehistorie tot de achttiende eeuw uit de grootste Europese musea.
Het is alsof je je handen in die van de kunstenaar legt. Als zo’n voltooide piëta het atelier verlaat, laat dat niemand hier onberoerd.
‘Het oorspronkelijke idee was eerder academisch, met een wetenschappelijk en didactisch doel. Later kwam het commerciële aspect erbij.’ Zo kan iedereen die dat wil – musea, academies, ambassades, kastelen… – hier een gipsen kopie bestellen van de Nikè van Samothrake of een buste van Mozart. Of van pakweg de schandpaal van Braine-le-Château, gewoon voor in de living. Graniet, brons, hout, marmer, met of zonder patina: de afwerking kies je zelf. Heb je je piëta liever in fluogeel of Klein-blauw, dan wordt dat verzoek zonder opgetrokken wenkbrauw ingewilligd.

Strobbe toont ons de eerste foto’s van het atelier, toen nog in de kelder van het Paleis der Academiën. We zien elegant besnorde mannen op klompen en in witte schorten – de voorgangers van het huidige team. Honderd jaar geleden waren er ongeveer vijftien meestergieters, twintig jaar geleden nog vijf à zes, vandaag zijn het er slechts twee. Vrijwilligers zijn bijgevolg onmisbaar om deze unieke plek én kennis levend te houden en door te geven.
Kuifje in Brussel
Voor we de werkplaats bezoeken, wil Strobbe ons graag iets laten zien. Het is een oud boek zonder rug dat we, uit angst dat het zal verpulveren, haast niet durven aan te raken. Op wat nog rest van de vergeelde kaft, lezen we: Moulages, illustré de nombreuses planches en simili-gravure, par Henry Rousseau, Bruxelles, 1926. ‘Het is onze bijbel’, klinkt het eerbiedig over de geïllustreerde catalogus van de collectie. ‘Ik vind het mooi om te zien hoeveel moeite er werd gedaan om alles te inventariseren.’

De conservator omschreef nauwgezet de meer dan vijfduizend gietstukken, te beginnen met Egyptische kunst (nummer 1 is een ‘zittend figuur, beeldje uit het Oude Rijk, 3de-4de Dynastie, Borgia Museum Napels’) tot en met afgietsel en mal nummer 5135-3 (‘panelen met chimaeren, details van een open haard uit 1858 door Monjon, privévilla in Saint-Maur’). Alles wat op de 299 pagina’s tekst beschreven staat, bevindt zich ook echt in het atelier en de opslagruimtes.
Een levensgrote Venus van Milo overschouwt hier een leger bustes en beelden van de oudheid tot de moderne tijd.
We komen voorbij een vitrinekast waarin een strip van Kuifje ligt; deze locatie duikt namelijk op in het verhaal Het gebroken oor. Het stripalbum ligt naast miniatuurreproducties van de Arumbaya-fetisj, de naam die Hergé gaf aan het precolumbiaanse beeldje van de Chimù (bewoners van het rijk Chimor in het huidige Peru, ca. 1100-1470). De stripmaker frequenteerde het museum en de werkplaats, en raakte erdoor geïnspireerd.
Met het verschijnen van het album in 1935 werden de plek en de replica vereeuwigd op papier. Negentig jaar later lijkt er niets veranderd, behalve dan de meestergieter. De Arumbaya-fetisj is een groot succes in de museumwinkel, een bestseller zelfs.
Als gegoten
Voor Thierry Demulder was gips niet meteen een grote passie. De meestergieter werkte eerst in kunstgieterijen, daarna in de industriële variant, voor hij in 1998 in dit atelier terechtkwam. Zoals elke bezoeker voelde ook hij verwondering toen hij hier voor het eerst binnenwandelde. Het is alsof de tijd hier is blijven stilstaan, met overal beelden, het alomtegenwoordige wit en de geur van het gips. Het pleister zit overal: op de vloer, de werkbanken, schorten, schoenen, handen, soms ook op de wimpers.

We volgen de meestergieter naar het magazijn, waar de mallen netjes genummerd op planken staan. De inventaris vermeldt er vijfduizend, maar ze bestaan vaak uit verschillende delen, zoals een 3D-puzzel. In werkelijkheid zijn het waarschijnlijk meer dan 15.000 stukjes. ‘We hebben nog niet de tijd gehad om ze te tellen’, zegt Demulder.

Tussen al die geschiedenis is het moeilijk om niet onder de indruk te raken. ‘We weten dat er begin vorige eeuw zo’n vijftien mensen werkten. Dat team heeft dit allemaal mogelijk gemaakt’, vertelt Demulder. ‘Dit is echt hun nalatenschap, wat er overblijft van deze mensen en hun tijd op deze planeet. Wanneer je een mal tegenkomt die gemaakt werd door een groot gieter, waarin hij zijn naam en de datum heeft gegraveerd, voelt dat als een boodschap uit het verleden. We laten altijd een stukje van onszelf achter in het werk.’
‘Het is absoluut geweldig om dit te mogen doen, ik kan het nog steeds niet geloven’, vertrouwt hij ons toe. ‘Toen ik deze werkplaats voor het eerst zag, wist ik meteen dat ik hier voor altijd wilde blijven.’ En ondanks de duizenden afgietsels die hij heeft gemaakt, is de meestergieter het nog helemaal niet beu. Hij kijkt er zelfs naar uit om binnenkort aan zijn derde Pièta van Michelangelo te beginnen. ‘De dagelijkse routine’, lacht hij.
Grot van Alibaba
‘Als je een week eerder was gekomen, had je de Pietà gezien’, zegt Huguette enthousiast, een leeuwenkop in de ene hand, een fijn penseel in de andere. Naast haar, gebogen over een buste van Minerva, staat Elisabeth. De twee vrijwilligers raakten bijna zeventien jaar geleden in de ban van de werkplaats. Huguette was logopedist, Elisabeth docent. Beiden hadden ze geen achtergrond in de kunsten, maar ze werkten altijd al graag met hun handen, de een met klei, de ander met hout. Nu zijn ze verantwoordelijk voor de afwerking van de vers gegoten sculpturen. Het gips loopt namelijk ook in de openingen tussen de verschillende delen van de mal. Hun taak is die ophopingen verwijderen, de resten voorzichtig wegschrapen en het pleister opschuren.
Ook zij houden van de ouderwetse manier van werken en zouden er alles aan doen om het te kunnen blijven doorgeven aan de volgende generaties. Het is alsof ze hun handen in die van de kunstenaar leggen, zeggen ze. Daarnaast zit er een beetje van iedere medewerker in de gipsen afgietsels. Als zo’n voltooide piëta het atelier verlaat, laat dat niemand hier onberoerd.

We betreden de ‘grot van Alibaba’. De opslagplaats heeft haar bijnaam niet gestolen. Al bijna een eeuw lang worden hier alle afgietsels uit de collectie bewaard. Tot in de jaren dertig stonden ze opgesteld in de Bordiauhal, tot de monumentale stukken moesten wijken voor het Legermuseum. Uiteindelijk belandden ze in het donker van deze stockageruimte. Tussen een slaaf van Michelangelo en het hoofd van Sint-Jozef – uit het portaal van de kathedraal van Reims – liggen armen, handen en bas-reliëfs, wat verderop een hond naast een altaarstuk.

Tussen deze duizenden gipsafgietsels werd onlangs een meesterwerk herontdekt: het gipsen afgietsel van Pieter Braeckes L’Art Décoratif. De sculptuur stond in 1925 bij de ingang van het Belgische paviljoen tijdens L’Exposition internationale des Arts décoratifs et industriels modernes in Parijs. Het Museum Kunst & Geschiedenis opende begin juni met veel bombarie twee nieuwe zalen, ter gelegenheid van de internationale art-nouveaudag. Een ruimte is gewijd aan de decoratieve kunsten van de negentiende eeuw, de tweede aan de Belgische art nouveau en art deco.

Het beeld dat hier nu op de uitkijk staat, lag honderd jaar lang te slapen in de opslagruimte van het atelier. Veronderstellen we, want niemand weet wat er in het donker gebeurt als de laatste hier het licht heeft uitgedaan.
Het gietatelier is gratis te bezoeken. Vanaf september zijn er rondleidingen op donderdag (13u30 – 16u). Afgietsel bestellen? Check de catalogus in het atelier of online via artandhistory.museum/nl/afgietselwerkplaats