Jean-Paul Mulders
‘Een korte tijd was ze mijn geliefde. Het is de eerste keer dat ik zo iemand verlies, in de piepende ketting van afscheid die het leven is’
Het is zo’n dag als alle andere, behalve dat er een koplamp van mijn auto de geest heeft gegeven. Ik vind de moed om die zelf te vervangen. Het leven is duur en ik heb mij laten vertellen dat zoiets je in de garage honderdvijftig euro kan kosten. Nu kost het gevloek en gesakker. Toch slaag ik erin het peertje te wringen in de daartoe voorziene uitsparing, die veel weg heeft van een Chinese puzzel. Op de tast lukt het mij de elektrische kabeltjes aan te koppelen zonder de lamp met huidvet te bezoedelen en haar levensduur te hypothekeren. Zo sta ik daar, moe maar voldaan. Ik klop mijzelf op de borst met vuile handen: het bureauventje heeft weer een heldendaad verricht.
Op dat moment loopt er op mijn telefoon een berichtje binnen. ‘Afscheid van A.’, schrijft een vriend van mij. Zaterdagavond is zijn vrouw in het ziekenhuis overleden na drie dagen palliatieve sedatie. Een korte tijd is zij ook mijn geliefde geweest. Het is de eerste keer dat ik zo iemand verlies, in de piepende ketting van afscheid die het leven is. Laat de wapenhandelaars ons voorgaan, gaat het door mijn hoofd. De huisjesmelkers en de mensensmokkelaars. Niet deze vreedzame ziel, die geen vlieg kwaad deed en groene vingers had.
Aan het lot valt niet te ontsnappen. Is daar niet de weeffout, dan wel de man met de zeis om ons uit elkaar te rukken
Ik herinner mij niet veel van de dagen toen wij samen waren, behalve wat beelden en zinnen die om onnaspeurlijke redenen langer blijven hangen dan andere. Wat ze graag at, ben ik vergeten. Wel weet ik nog dat de naam van haar toenmalige baas rijmde op ‘schelle kaas’. Ik kan het spotgedicht nog opzeggen dat ik schreef om haar te troosten toen hij weer eens onredelijk was. Zij zat erdoor, maar moest toch om mijn onzin schateren.
We lachten veel in die dagen en de zon scheen als er geen regen viel. Ik woonde in een studio grenzend aan de spoorweg, met een tuin waar schildpadbloem groeide en gebroken hartje. Zij was het soort meisje dat je vriendelijk kunt noemen. Ik viel niet echt op vriendelijkheid in die dagen; ik viel op vrouwen die mij aantrokken en afstootten. Het zou nog een eeuwigheid duren voor ik die weeffout op het spoor kwam. Op dat moment wist ik niet goed waarom, maar ik vond dat A. beter paste bij een van mijn vrienden. Die was eveneens vriendelijk, en bovendien droog in zijn humor. Eerst zei ze dat ik mij vergiste, zo nadrukkelijk dat het mijn intuïtie alleen maar bevestigde. Deemoedig deed ik een stap opzij. Zij werden een koppel en dat bleven ze, terwijl ik mislukte hartstochten aaneenreeg. Hun geluk was een van de beste dingen die ik in dit leven misschien een handje heb toegestoken.
“Ontwijk je een kikker, je komt een pad tegen”, placht mijn grootvader te zeggen. Dat luchtige zinnetje benoemt de harde waarheid dat niet aan het lot valt te ontsnappen. Is daar niet de weeffout, dan wel de man met de zeis om ons uit elkaar te rukken.
Ik weet niet meer hoe A. zich kleedde of op welke muziek zij danste. Wel herinner ik mij hoe wij samen waren in het schemerduister, terwijl buiten de regen ruiste. Het is een troostende gedachte dat zij ‘rustig in haar slaap’ ging.
Ik sla de motorkap dicht en zie hoe het licht onverhoopt door de duisternis priemt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier