Drie jonge gelovigen getuigen: ‘Sinds mijn bekering dwaal ik niet meer’
Het lijkt bijna niet meer van deze tijd: Vlaamse tieners en twintigers die praktiserend gelovig zijn. Wie zijn die witte raven? En waarom brandt hun heilige vuur zo hevig? ‘Toen mijn beste vriend werd doodgereden, hebben Bijbelverhalen me gered.’
Renée (26) is al jaren zielsgelukkig omdat God haar draagt. Als studentenpastor van KU Leuven leidt ze vaak de mis.
‘Op mijn rug is een engel getatoeĂ«erd met daaronder de naam Tober. Op mijn vijftiende was hij de persoon die het minst van iedereen mocht wegvallen. We kenden elkaar van toen we twee jaar waren en babbelden bijna elke dag uren over het leven. Zijn favoriete liedje was Van God los, maar hij had alle respect dat dat voor mij niet opging. In de eerste vier jaar van mijn middelbaar had ik wel zedenleer gevolgd, zoals Tober, vooral vanuit mijn eeuwige hang naar nieuwe ervaringen, maar ik vond het te sec. Ik miste het warme gevoelsvak dat godsdienst al sinds de lagere school voor mij was.
God is voor mij geen man met een baard, dat kan mijn feminisme niet aan.
Mijn vader koestert nog steeds wrok tegenover de Kerk doordat hij op een streng katholiek internaat heeft gezeten, maar hij liet me vrij in mijn keuze om godsdienstleerkracht te worden en zelfs theologie bij te studeren. Veel medestudenten droegen opzichtig een kruis – ik doe dat alleen als ik er zin in heb – en gingen elke zondag naar de mis – dat haal ik nog altijd niet – waardoor ik ging twijfelen. Was ik niet gewoon een cultuurchristen die zweert bij de katholieke waarden? Maar nee, een pastorale stage, waarin ik uitvaarten voor stilgeboren kinderen mocht begeleiden, deed me beseffen dat het meer is dan dat. Ik voel me ook thuis in de kerkgebouwen, in mijn parochie.
Ik vond mijn zelfverzekerdheid in het geloof terug en weet nu dat alleen ik dat kan invullen. Het zet mij aan om vergevingsgezind te zijn, om actief naar anderen te luisteren – als pastor doe ik dagelijks aan zielenzorg bij studenten met mentale problemen. Het gaat voor mij om Jezus als inspiratiebron, niet om het instituut. Ik vind zelfs dat de Kerk vaak te laat reageert op maatschappelijke veranderingen. Vrouwen zijn voor mij gelijkwaardig aan mannen, dus zij mogen van mij priesters zijn. God is voor mij ook geen man met een baard, dat kan mijn feminisme niet aan. (lacht)
Ik zie God gewoon als iemand die mij draagt. Daar raakte ik vooral van overtuigd na het verlies van Tober. Toen hij werd doodgereden, verdronk ik maandenlang in verdriet. Bijna niemand die ik kende had iets gelijkaardigs meegemaakt, dus ik vond geen lotgenoten, tot ik de Bijbelverhalen ging herlezen. Wow, dacht ik, tweeduizend jaar geleden legden mensen ook al een moeilijke weg af, ze haalden er zelfs kracht uit. Die herkenning heeft me gered.
Sindsdien is het geloof mijn sterkste schild. Ik kan veel aan, relativeer gemakkelijk. En als het toch moeilijk wordt – onlangs zat ik nog overwerkt thuis – blader ik weer door de Bijbel en voel ik me ondersteund. Ik vind ook veel rust als ik de eer heb een mis te mogen leiden. Het is dan het enige waaraan ik denk.
Het stoort me niet dat bijna al mijn vrienden ongelovig zijn, want ik heb altijd graag dingen gedaan waarin ik de enige kon zijn. Bovendien geeft mijn geloof me het gevoel dat ik goed omringd ben: door mijn partner, vrienden, familie Ă©n God. Drie keer per week neem ik een bad en heb ik een gesprek met die liefdevolle aanwezigheid in mijn leven. Daardoor weet ik zeker: ik zal nooit alleen zijn. Wat een ongelooflijk cadeau is dat?’
Kelly (18) koos niet voor het katholicisme van haar moeder, maar is sinds twee jaar moslima.
‘Ik huil totaal niet snel, maar toen mijn zus me voor het eerst meenam naar de moskee pakte mij dat echt. Haar bekering was zo’n warm moment. Daarna ging mijn interesse weer liggen. Ik was jong en hing liever met vrienden rond op straat. Nu schaam ik me daarvoor, want ik verspeelde eigenlijk mijn leven.
Dankzij de islam dwaal ik niet meer, kreeg ik een doel. Ik ging er meer en meer over lezen in de boekjes die ik kreeg van mijn vriendinnen van Marokkaanse afkomst. Zij wilden me helpen omdat ik me lange tijd heel slecht voelde. Ik ben veel gepest omdat ik dik was, thuis was er ruzie en mijn papa is ziek. Maar ook de domste voorvallen trok ik me meteen aan, zo gevoelig was ik. Tot ik in de Koran las dat Allah geen tegenslagen geeft aan iemand die dat niet aankan. Beetje bij beetje ging ik sterker in mijn schoenen staan.
Sinds mijn bekering heb ik meer geduld en sta sterker in mijn schoenen.
Uiteindelijk voelde ik me klaar voor mijn bekering, maar ik stelde die nog even uit omdat mijn ouders heel negatief hadden gereageerd op die van mijn zus. Mijn vader is niet gelovig, maar mijn moeder had als Poolse wel verwacht dat wij even katholiek zouden worden als zij, denk ik.
In het begin hadden we veel ruzie omdat ik een hoofddoek wilde dragen, maar nu begrijp ik dat ze vooral bang zijn voor de reacties van anderen. Ik geef ze nu tijd. Zodra ik alleen woon, ga ik er wel een dragen – ik vind het een belangrijk teken van mijn geloof, dat als bijkomend voordeel heeft dat mannen niet meer vuil naar je kijken – maar nu wil ik thuis confrontaties voorkomen.
Als moslim moet je veel respect voor je ouders tonen. Die van mij merken dat ik een geduldiger, beter mens ben geworden. Mijn moeder accepteert zelfs stilaan mijn bekering omdat ze ziet hoeveel rustiger en gelukkiger die mij heeft gemaakt.
Helemaal hyped ben ik als de ramadan begint, hoewel die enorm moeilijk te combineren is met mijn nachtwerk. Maar waarom zou ik geen maandje kunnen vasten voor mijn geloof en uit respect voor al die mensen die geen eten hebben? Pas op, ik ben niet perfect. Ik gebruik soms nog parfum of draag een strakke jeans waarin je mijn vormen ziet, maar ik ben van het principe dat ik beter niet te snel ga, anders krijg ik misschien een terugval.
Dat zou ik niet willen. Ik heb mijn geloof echt nodig. Minstens vijf keer per dag rol ik mijn bidmat uit en praat met Allah. Soms huil ik bij hem uit, soms brengt hij gewoon rust. Hij ziet en hoort alles, en zal mij harder belonen als ik harder strijd.
Daarom trek ik me niets aan van het vooroordeel dat ik me zeker voor een jongen heb bekeerd. Dat is totaal niet waar. Ik heb geen behoefte meer aan een relatie. Ik wil wel iemand leren kennen, veel praten, maar dan moet hij mijn hand vragen. Intiem contact voor het huwelijk is haram.
Iemand die dat niet gelooft, is niet per se een slechtere persoon. Ik heb respect voor andere overtuigingen, maar zelf hoop ik met een moslim te trouwen en ons samen met onze kinderen te blijven verdiepen in dit geloof dat mij al zo veel goeds heeft gebracht.’
Nirmal (21) leeft sinds ruim een jaar in Radhadesh, de hare-krisjnagemeenschap in Durbuy waar zijn ouders hem al vroeg introduceerden.
‘De eerste keer dat ik mee op straat ging zingen, had ik meteen spijt. Ik ben redelijk verlegen en voelde nog niet wat een sterke invloed het heeft als je Gods naam honderden keren na elkaar chant. Ik had het nochtans thuis gezien. Mijn Bulgaarse moeder en West-Vlaamse vader hadden elkaar leren kennen in een hare-krisjnagemeenschap in Zweden en chantten in mijn jeugd elke dag. Ik ben wel dankbaar dat ze mijn broer en mij nooit verplicht hebben om mee te doen, want ik vond het al lastig genoeg dat ik van vrienden veel vragen kreeg over waarom mijn ouders zo’n exotisch geloof aanhingen dat bovendien alcohol drinken en vlees eten verbiedt.
Zonder mijn geloof zou ik niet weten wat het nut is van lijden of zelfs van het leven.
Het is de nachtmerrie van elke tiener: anders zijn. En dus rebelleerde ik een beetje, ging mee drinken en roken. Maar al snel inspireerde dat me echt niet meer. Ik miste een hogere betekenis in mijn leven, iets wat hare-krisjnajongeren wel vinden. Dat zag ik toen ik in de zomer van 2019 met hen meeging op een bustoer. Het was een idee van mijn vader waarover ik eerst sceptisch was, maar na zes weken door Europa reizen zag ik hoe gelukkig het geloof hen maakte. Ik besloot naar Radhadesh te verhuizen, maar mijn ouders vonden het belangrijk dat ik eerst aan de hogeschool begon. Begrijpelijk, maar het bleek niet mijn roeping.
Hier in Radhadesh vind ik studeren wĂ©l fijn. Ik kom graag in contact met de geschriften en neem samen met de honderdzestig anderen die hier wonen – onder wie wel wat jongeren – deel aan zo veel mogelijk tempeldiensten, zelfs die om half vijf ’s morgens. Meteen positief erin vliegen geeft kracht en ook daarna zijn er veel kansen om te dienen.
Ons geloof draait om daden, dus de vele uren die ik besteed aan een website over onze spirituele kennis tellen als toewijding aan Krishna. Hij is voor ons de enige en allerhoogste God. In andere religies vond ik nooit een antwoord op de vraag wie God is, terwijl ik het nodig vind om Hem te kennen.
Humanisten of altruĂ¯sten doen ook hun best om een nobel leven te leiden, maar ze missen dat transcendentale. Zonder zou ik niet weten wat het nut is van al het lijden in de wereld, of zelfs van het leven. Als je ervan uitgaat dat je na de dood niet meer bestaat, wat betekende je leven dan? Hare krisjna’s beantwoorden zulke grote vragen.
Theologische concepten als karma en reĂ¯ncarnatie vind ik heel waarschijnlijk Ă©n troostend. Toen mijn vader onlangs een trombose kreeg, stortte mijn wereld in. Gelukkig bleek het niet fataal. Maar stel dat het dat toch was geweest, hoe verschrikkelijk ik het ook zou gevonden hebben, het zou enorm geruststellend geweest zijn te weten dat hij naar zijn volgende bestemming was gegaan.
Intussen liet ik mijn niet-gelovige vrienden weten dat ik hier ben. Ze reageerden verrassend positief, misschien omdat ze voelen hoeveel rust ik heb gevonden. Ik schaam me er niet meer voor anders te zijn, ik draag zelfs graag de tilak, het teken op mijn hoofd, gemaakt met heilige klei uit India. Ik ben in mijn geloof thuisgekomen en dat mag iedereen weten.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier