Choreograaf Haider Al Timimi kampte lang met het impostor syndrome: ‘Wie zat er op mij, als Iraakse maker, te wachten?’
Haider Al Timimi (43) maakte de sprong van breakdancer naar acteur naar regisseur en choreograaf. Sinds drie jaar is hij directeur van Theater Antigone. Nog tot eind april is hij te zien in het ensemblestuk ‘About Elly’ van Stan en Toneelhuis. Hij vindt rust in de wijze woorden van zijn vader.
“Ik zie mijn vader daar nog zitten, bij mijn eerste première, met een bos bloemen in zijn hand. Ik had toen last van het impostor syndrome (de angst om ontmaskerd te worden als bedrieger, red.), versterkt door de angst dat mijn ouders niet om zouden kunnen met mijn keuze. Dansen, zeker als man, wordt in de Arabische wereld vaak als zondig gezien en in die voorstelling zat ook nog eens naakt. Maar mijn vader gaf me de bloemen en ik landde – heel ontroerend.
Natuurlijk had hij gehoopt dat ik ‘hooggediplomeerd’ zou eindigen, zeker omdat hij in Irak alles had achtergelaten om in Gent te doctoreren en zijn kinderen een beter leven te geven. Maar ik, de charlatan, de grote mond van het gezin, maakte rare bochten: van automechanica naar informatica naar theater. Mijn vader liet me min of meer doen, maar zat wel met de angst dat ik er niet van zou kunnen leven.
Ik twijfelde zelf soms: wie zat er op mij als Iraakse maker te wachten? Kon ik meer worden dan het slachtoffer dat eventueel in mij werd gezien? Gevolg: ik werkte me te pletter, ook vanuit een enorme liefde voor het vak, maar vaak zonder het te kunnen verzilveren. Ik was telkens maar voor de duur van een productie ingeschreven, dat is de realiteit van het kunstenlandschap. Pas toen ik op mijn 37ste directeur bij Antigone werd, had ik het hele jaar door een loon, parttime dan nog.
Als ik bij mijn ouders in Gent binnenstap, kom ik terecht in de geuren en kleuren van Bagdad, een wereld waarin het cruciaal is dat je een gezin uitbouwt. Ik weet niet of ik dat per se wil.
Rond die tijd zei mijn vader: ‘Je moet niet altijd groeien’, waarschijnlijk uit bezorgdheid om de grote wallen onder mijn ogen en de aanhoudende werkdruk. Eerst begreep ik hem niet. Maar stilaan zag ik wat hij bedoelt: het moet niet altijd méér zijn. Op z’n minst moet je professionele ontwikkeling gelijk opgaan met je menselijke.
Als ik bij mijn ouders in Gent binnenstap, kom ik nog altijd in de geuren en kleuren van Bagdad, een wereld waarin het cruciaal is dat je een gezin uitbouwt. Ik weet niet of ik dat per se wil; ik heb een vriendin, maar ik worstel de laatste tijd wel met de vraag of een deel van mij onderdrukt is geraakt doordat ik zo hard gevochten heb voor dat werk.
Sinds dat advies zoek en vind ik meer rust, vooral omdat ik bij Antigone op een team kan terugvallen. Ik ben ook gezonder in mijn ambities. Vroeger zou ik altijd gegaan zijn voor de productie met toeters en bellen, terwijl ik nu de intimiteit van twee spelers op een kale scène juister kan vinden.
Ik blijf alleen even gedreven in mijn wens om iets te betekenen voor anderen. Zo proberen we nu in een beroepsschool via theater de dromen van jongeren te ontdekken. Het raakt me als ik daar hoor: ‘Maar mijnheer, wie zit er op mij te wachten als Afghaan of Ghanees?’ Ik kampte ook met die vraag, maar dankzij de juiste mensen ben ik niet in de Volvo-fabriek beland zoals veel klasgenoten. Sommigen wilden zo snel mogelijk geld verdienen en merkten dan dat dat nooit hun échte verlangen vervult.
In die zin is mijn vaders raad breed toepasbaar. De ratrace is pervers, want er zijn zoveel factoren – achtergrond, klasse, gender – die kunnen verhinderen dat je überhaupt tot dromen komt. Dus nee, je moet niet altijd groeien, behalve dan in rust, samenwerking en empathie – ook die kreeg ik van mijn vader en blijf ik koesteren.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier