Anglofiel Harry De Paepe: ‘Moed is de deugd om direct te doen wat we te doen hebben’

Harry De Paepe

Harry De Paepe (42) is leraar geschiedenis in het Dendermondse Atheneum, waar hij zelf schoolliep. Daarnaast geeft hij als overtuigd anglofiel vaak duiding bij de Britse politiek en geschiedenis voor VRT en andere media. Hij schrijft er ook tongue-in-cheekboeken over, die erg gesmaakt worden.

“Als kind was ik een enorme speelvogel, happy en altijd in voor een onnozele opmerking. Sommige leerkrachten werden er zenuwachtig van, maar iemand als mijnheer Heuvinck van godsdienst besefte dat ik het absoluut niet stout bedoelde. Hij had zelf veel humor. Zo liet hij ons onze beschouwingen bij Paulus’ brief aan Filemon voorlezen, wat komisch was, want zo heette hij zelf.

Er zat enorm veel poeier in die kleine man. Op een dag had hij de hele Middellandse Zee-­wereld op het bord getekend zodat hij ons kon meenemen op Paulus’ reizen. Het was alsof we zelf in dat bootje in de storm zaten.

Eigenlijk was hij heel modern, want hij deed wat nu meer en meer gebeurt, maar wat vroeger uitzonderlijk was: leerlingen een hart onder de riem steken. Vlak voor de examens in het eerste middelbaar liet hij ons een briefje uit de cursus knippen waarop stond: ‘Beginnen als zodanig kost moeite, het verbreekt de rust waarin we ons vermeien. Anderzijds is daar de verheugde vaststelling dat de sprong in de activiteit opeens moed geeft. Misschien is moed dus de deugd om direct te doen wat we te doen hebben. Het verhindert dat uitstel afstel wordt. Veel succes gewenst.’

Ik hing het op het prikbord boven mijn bureau, want ik had die duw in de rug nodig. Ik was zo’n uitvluchtzoeker die in de examens gommetjes tegen de muur zat te gooien of plots wél zijn kamer kon opruimen. Ik deel dat nu ook met mijn eigen leerlingen. ‘Ik begrijp het volkomen,’ zeg ik dan, ‘ik vond studeren ook verschrikkelijk, maar het probleem uitstellen maakt het enkel groter.’

Dertig jaar na datum zit het papiertje nog altijd in mijn portefeuille, naast de foto van mijn drie kinderen, want ik moet bekennen dat ik nogal lui van aard ben en mezelf nog geregeld moet aansporen. Mijnheer Heuvincks woorden helpen me vooral als ik weer eens last heb van extreme plankenkoorts.

Toen ik in 2017 mijn eerste boek had geschreven, samen met Flip Feyten, begon ik vlak voor de boekvoorstelling enorm te zweten. Wat als het publiek dit rotslecht vindt, panikeerde ik plots. Het is de angst om niet goed genoeg bevonden te worden, typisch voor het sociale dier dat de mens is, denk ik. Ons zelfbeeld wordt meebepaald door anderen, of we dat nu leuk vinden of niet.

Ook als ik in De afspraak zit of op de radio kom, ben ik altijd enorm beducht om dingen verkeerd te zeggen. In alle eerlijkheid: zou iemand me vlak voor zo’n opname zeggen dat ik naar huis mocht, dan was ik direct weg. Ik geef dan wel graag show – daarom geniet ik van voor de klas staan en van amateur­toneel spelen – maar als ik niet in zo’n rol kan kruipen, overvalt me vaak een soort verlegen onzekerheid.

Het gaat ook niet over. Onlangs kwam de Britse ambassadeur naar een lezing in mijn thuisgemeente Berlare en hoe dichter de dag naderde, hoe meer ik dacht: wat als die man zich gaat afvragen waarom hij in godsnaam komt luisteren naar dat leraartje in dat Vlaamse dorp? Maar opnieuw gaf ik mezelf het bevel: ‘Komaan, spring!’ De ochtend nadien overviel me het gelukzalige gevoel: I pulled it off. Dat bedoel ik niet zelfgenoegzaam, maar dankbaar. Daarom ook dit eerbetoon aan de onlangs overleden mijnheer Heuvinck, die daarboven nu hopelijk een ferm schouderklopje van Paulus krijgt: ‘Goed gedaan, Filemon!’”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content