Partnergeweld, een achterblijver getuigt: ‘Als hij zat was, was er horror’
Het mooiste meisje van het dorp wordt verliefd op de rijkste jongen, het lijkt een sprookje. Maar voor Christiane Brock werd het een nachtmerrie die ze met haar leven zou bekopen. Haar dochter Christel Stragier (55) vertelt.
‘Ik zat op bed naast mama. Mijn vader had het jachtgeweer van de schouw genomen en schoot naast ons in de matras. Mama liep weg en verstopte zich in de bakkerij achter de broodmachine. Ik liep haar achterna, ging voor haar staan met mijn armen open en toen mijn vader binnenkwam, riep ik: ‘Schiet maar!’ Dat is mijn vroegste herinnering, ik was niet veel ouder dan drie. Die bedsprei met kogelgaten lag nog jaren op hun bed. Mijn ma, mijn pa en geweld, ik heb nooit iets anders geweten.’
GEEN GOEDE MAN
‘Mama was een braaf meisje. Ze was mooi, en gesteld op hoe ze eruitzag. Ze studeerde voor onderwijzeres, maar werd verliefd op mijn vader, Fernand, en misschien ook wel op zijn leven. Hij was een bon vivant. Sportwagen cabrio, veel alcohol, hij gooide met het geld van zijn familie. Mijn grootouders waarschuwden mama, ze vonden hem geen goede man, maar ze was niet te overtuigen, ze moest hem hebben. Niet veel later bleek ze zwanger. Mijn pépé zei dat hij voor de baby zou zorgen, en mijn vader wilde helemaal niet trouwen. Maar ze deden het toch, anderhalf jaar later. Ik heb geen idee waarom. Hielden ze van elkaar? Ik weet het niet. Maar ik zag nooit liefde. Geen kussen of lieve aanrakingen. Mijn vader was de duivel als hij gedronken had en hij dronk vaak en veel. Hij had ook een gokprobleem, wat ruzies en geldproblemen veroorzaakte. Op een dag zocht hij al het geld dat hij kon vinden bij elkaar en nam een taxi naar Parijs, waar hij het allemaal opdeed. Helemaal blut belde hij naar huis. ‘Je kunt zien dat je me hier zo snel mogelijk komt halen’, droeg hij mijn moeder op. Ze vroeg geld aan haar schoonmoeder en een vriend reed met haar naar het benzinestation in Parijs waar mijn vader zonder een cent gestrand was. Hij was een goede patissier, maar de bakkerij ging over de kop toen ik een jaar of tien was. Daarna begon hij een zaak in café- en gokspelen en verhuisden we naar een chique villa in Bredene-aan-Zee.’
Weet je wat, ik ga je hond ophangen, riep hij. Ik was toen elf jaar.
NOOIT FUN
‘Naar de cinema, op restaurant, we gingen veel uit. Dan was het fun. Mijn vader nam me mee als hij ging vissen, of naar de paardenkoers, en als hij won, beloofde hij me de hele wereld. Thuis was het nooit fun. Hij heeft mij nooit geslagen en ik kwam niets tekort. Mooie kleren, speelgoed, balletles, ik kreeg zelfs een pony. Maar wat ik kreeg, moest hij ook kapotmaken. Dan kwam hij trots thuis met zo’n grote radiocassettespeler. ‘Kijk eens wat ik hier heb.’ Veertien dagen later sloeg hij dat ding dronken op zijn knie stuk. Ik kreeg veel, maar alles verdween of werd vernield. Er was geen zekerheid. En als hij dronken was, was er horror. Ik had een hondje. Op een avond kwam hij weer stiepelzat thuis. Hij wilde eten, meteen. Americain natuur. Maar eerst moest de hond proeven, want mijn moeder wilde hem vergiftigen. Ik smeekte hem om de hond met rust te laten. Maar hij riep: ‘Weet je wat, ik ga je hond ophangen. Waarom ik hem niet gewoon doodmaak? Als ik hem ophang, gaat zijn haar rechtop staan op het moment dat hij sterft en dan krijg ik meer voor zijn pels.’ Ik was elf jaar.’
DRONKEN IN DE GANG
”Christeltje, ik zie je zo graag, kom naar je papa.’ Dat huilde mijn vader dronken een van de eerste keren dat mijn moeder zei dat ze wegging. Ik stond altijd tussen hen in, als een pion. Als mijn vader weer eens laat op café zat, stuurde mijn moeder mij daarnaartoe, in mijn nachtjurk en mijn jas. Terwijl al die mannen naar mij keken, smeekte ik hem om naar huis te komen. Soms kwam hij mee, soms werd hij kwaad. Een keer begon hij briefjes van duizend frank te verbranden in de kachel.
Ik sliep zelfs tussen hen. Toen ik wat ouder werd, werd ik weleens naar mijn kamer gestuurd. Doodsbang was ik dan, omdat ik het niet gewend was om alleen te slapen. Als ik dan mijn deur weer opendeed en naar hun kamer liep, zag ik hoe hij haar in elkaar timmerde. Nadat we verhuisd waren, lag ik ’s avonds in bed altijd te lezen en te waken. Wachtend tot hij thuiskwam. Zou hij dronken zijn? Zou hij slaan? Zou hij met meubelen gooien? Soms kwam mijn moeder bij mij in bed liggen, wat ik verschrikkelijk vond, want zo werd ik weer tussen hen geplaatst. Soms klaagde ze ook over zijn gedrag, en ook daar kon ik niet tegen. Ik wilde gewoon dat het geweld stopte. Dat ze bij mij lag hield hem trouwens niet tegen; op een dag smeet hij gewoon de stofzuiger naar ons.
Ik praatte met niemand over wat er thuis gebeurde. Nooit. Maar ik wist wel dat het in andere gezinnen anders was. Een vriendin van mijn moeder, Rita, woonde in Antwerpen, en ik ging daar vaak en graag op bezoek. Daar was geen ruzie en miserie, het was er gezellig en leuk en ik zag hoe mensen elkaar affectie konden geven. Ik ging altijd met spijt in het hart weer naar huis. Soms voelde ik ook diepe schaamte. Toen ik bij een schoolvriendinnetje mocht blijven slapen, liep ze mee naar huis om mijn spullen op te halen. Ik deed de deur open en zag mijn vader languit in de gang liggen, stomdronken. Intens beschaamd stuurde ik mijn vriendin weg. Ik was zo kwaad dat ik hem bij zijn haar naar de living trok en riep dat hij naar zijn bed moest gaan.’
GROTE ZONNEBRIL
‘Waarom mijn moeder gebleven is? Ik weet het niet. Ze genoot van de weelde, de mooie meubelen, de chique kleren, dat wel. Ze ging graag mee naar de paardenkoers, opgekleed, om op het terras champagne te drinken. Soms zei ze wel dat ze wegging en dan reden we een uur doelloos rond om daarna gewoon terug te gaan. Toen hij op een dag onze badkamer kort en klein sloeg, heeft ze voor het eerst de politie gebeld . Hij lachte haar uit, ruimde de badkamer op, verstopte al haar mooie kleren onder mijn matras en droeg me op om geen woord te zeggen. De politie kwam, kreeg cognac en een sigaar, en hij vertelde dat dat soort dingen nu eenmaal gebeurde. Ze verdwenen en de hel brak los. Op een dag trok mama weer naar de politie. Mijn vader was razend, hij liet alle rolluiken neer en sloot de voordeur. Ik moest in mijn bed gaan liggen, hij haalde zijn geweer op zolder, een long rifle met vizier en afgezaagde loop, deed alle lichten uit en kwam op de grond naast mijn bed liggen wenen. ‘Wat denkt ze wel,’ riep hij, ‘als er iemand aan de deur komt, schiet ik hem kapot.’ En ook: ‘Ik hoop dat ik jou niets moet aandoen.’ Ik lag te rillen van angst. Mijn moeder kwam zonder politie terug, het kantoor was gesloten. Hij dwong haar om op een poef tegen de muur in mijn kamer te gaan zitten en schoot boven haar hoofd in de muur. De volgende dag hing ze een paar van mijn balletpointes op om de gaten te camoufleren.
Uiteraard wist de omgeving wat er aan de hand was. Mijn grootouders, klanten, bevriende bakkers, dat kan bijna niet anders. Mijn moeder stond vaak in de winkel met een grote zonnebril op, en zelfs de huisarts wist dat hij haar met een metalen staaf geslagen had. Maar niemand vroeg ooit hoe het was, het werd gewoon doodgezwegen. Toch waar ik bij was.’
ACHT SCHOTEN
‘De avond dat mijn moeder stierf, hoorde ik weer knallende ruzie in hun kamer. Ze had een paar dagen eerder verteld dat hij haar bedreigd had met een mes, en ik was woedend dat hij alweer bezig was. Het is genoeg geweest, dacht ik, ik ben die ellende beu. Ik ben opgestaan, naar hun kamer gestapt en in de deuropening gestopt, vast van plan om te zeggen dat ik weg wilde. Mijn moeder rolde net op dat moment uit bed op de grond. Mijn vader, zijn long rifle in de hand, stond aan het voeteneind. Dat eerste schot, waardoor zij uit bed viel, had ik niet gehoord, maar nu zag ik hem richten en schieten. Vijf, zes, zeven, acht keer. Allemaal in haar hart, bleek later. ‘Ik ga de 900 bellen!’, riep ik. ‘Wacht’, zei hij. Hij nam mijn moeders hand vast, hief haar arm op en liet die weer vallen. ‘Het is niet meer nodig, ze is dood.’ Hij liep naar me toe, het geweer in de hand, en wilde dat aan mij geven. ‘Ik wil dat niet. Ik wil hier weg.’ Hij nam de telefoon en belde naar zijn broer Willy, die een paar straten verder woonde. ‘Christel gaat komen, want ik heb Christiane doodgeschoten.’ Het was halfdrie ’s nachts en ik stapte met mijn hondje aan de leiband, snikkend in mijn nachtjurk, naar het huis van mijn oom Willy. Hij en zijn vrouw stonden me op te wachten, en even later was de politie er. Mijn vader was weggereden, de hele buurt werd afgezet, en als er een auto aankwam, moesten we van de politie allemaal op de grond gaan liggen. Uiteindelijk hebben ze me in bed gestopt en de volgende dag namen mijn grootouders me mee.’
DE DOCHTER VAN
‘De dag daarna moest ik naar Oostende voor een eerste verhoor. Ik vertelde wat ik gezien had. Daarna hoorde ik de politieagent tegen mijn nonkel Willy zeggen: ‘Dat kind is hard en onverschillig.’ Van de begrafenis herinner ik me niet veel. Ik droeg een grijze rok en een witte blouse, mijn grootmoeder langs vaderskant was er niet en ik heb gehuild. Veel gehuild. Later moest ik namiddagen aan een stuk mijn leven vertellen aan de hoofdcommissaris van de politie van Oostende. Voor het proces moest ik ook nog naar de procureur des Konings, om alles opnieuw te vertellen. Daar werd beslist dat ik zou getuigen op het assisenproces. ‘Ze kan dat aan’, hoorde ik iemand zeggen.
Ik ga slapen, weer wakker worden, en alles zal een droom geweest zijn. Dat dacht ik in die tijd vaak. Ik ga mijn moeder ergens tegenkomen en ze gaat nog leven. Het was allemaal zo moeilijk, zeker in een dorp waar iedereen wist wat er gebeurd was. Ik was nu de dochter van een moordenaar. Zo voelt het vandaag nog. Waarom ik niet de dochter van een slachtoffer ben? Misschien omdat ik nooit zo behandeld ben. Ik heb geen slachtofferhulp gekregen, en toen de inboedel van ons huis openbaar werd verkocht, mocht ik alleen een paar persoonlijke dingen gaan halen.
Terwijl hij in voorhechtenis zat, bezorgde mijn vader mij brieven via een vriendin. Ik schreef een paar keer terug, want hij was mijn vader en ik had veel vragen. Hij zou zijn overplaatsing vragen naar Brugge, schreef hij, zodat ik op bezoek kon komen. Maar mijn mémé vond zo’n brief en dus ging ik niet. Hij was razend. Wat dacht ik wel, schreef hij, hij had speciaal voor mij zijn overplaatsing gevraagd. Ik heb hem nooit meer geschreven.
Hij werd veroordeeld omdat hij mijn moeder had vermoord, maar voor wat hij haar en mij al die jaren daarvoor heeft aangedaan, is hij nooit gestraft.
Ik moest getuigen op het assisenproces, ook al was ik nog maar zestien, dat was dus eigenlijk niet legaal. Daarvoor zat ik te wachten in een zaal met allemaal familie van mijn vader, die daar ook als getuigen waren. Verschrikkelijk. Ik had toen net een vriendje, Philippe, die mee was gekomen. Weer moest ik het hele verhaal vertellen, terwijl mijn vader in de rechtszaal zat. Vier, vijf mannen die vragen stellen, over de schoten, over wat ik me herinner, een uur of twee, drie lang. Ik heb veel gehuild. Hij had een black-out van de drank, en herinnerde zich niet wat er gebeurd was. Dat was zijn verdediging. Niet echt geloofwaardig voor iemand die altijd dronken was. Die nog zo precies kon schieten, en een stap opzij deed om beter te kunnen mikken. Ik had hem al veel zatter meegemaakt dan die avond.
De dag van de uitspraak mocht ik de rechtszaal niet binnen, want ik was minderjarig. Philippe was 18, dus hij bracht de boodschap over. Levenslang. Mijn vader werd veroordeeld omdat hij mijn moeder had vermoord, maar voor wat hij haar en mij al die jaren daarvoor had aangedaan, is hij nooit gestraft. Het vreemde is, ik was als kind nooit echt bang van hem, maar na het proces was die angst er plots wel. De angst dat hij me iets zou aandoen.
Ik ben met Philippe getrouwd en kreeg een dochter, Eline. Op een dag ging de telefoon. Ik herkende zijn stem meteen. Hij had soms verlof, vertelde hij, en zou waarschijnlijk snel vrijkomen. Hij wilde me zien. Ik twijfelde. ‘Je moet snel beslissen,’ zei hij, ‘want als ik vrijkom, blijf ik niet de rest van mijn leven alleen en wie weet wat er dan gebeurt.’ Ik moest beslissen. Mijn antwoord was nee. Ik heb hem veel later wel een paar keer gezien, op aandringen van mensen uit mijn omgeving. Toen ik vroeg of hij besefte wat hij gedaan had, was zijn antwoord: ‘Boh, jij denkt alleen aan de slechte dingen. Zo erg was het allemaal niet. En ik heb in de gevangenis gezeten. Weet je wel wat dat is?’ Alles draait nog altijd om hem. Dat heet narcisme, denk ik.’
ANDERE TIJDEN
‘Nooit met mij, dacht ik in die tijd. Niemand mag me kwetsen. Heel stoer. Philippe was gelukkig niet gewelddadig, maar als hij dronken was, schold hij. Vaak betrok hij mijn vader daarbij en riep hij dat ik ook een Stragier was. Die relatie hield geen stand.
Mijn tweede man Reggie dronk veel en was wel gewelddadig. Het begon met pesten. De muziek luid zetten als hij ’s avonds laat dronken thuiskwam om me uit mijn slaap te houden of aan mijn haar trekken. Later kwam er al eens een duw. Ik werd kwaad, maar was zelden bang van hem. Met de jaren werd het erger. Ik werd tegen de muur gegooid, kreeg al eens een vuistslag, hij greep me naar de keel en viel uiteindelijk mijn zoon Nicola aan. Ik heb dan toch de politie gebeld. En nog eens, en nog eens. De tijden zijn veranderd. Reggie werd veroordeeld en ik kreeg slachtofferhulp. Die vrouw vroeg: ‘Je bent zo mager, je slaapt niet, waarom ga je niet weg?’ Op de bus naar huis van mijn werk zat ik altijd te huilen, omdat ik niet wist hoe ik uit die situatie kon ontsnappen, ook financieel niet. Na zijn veroordeling zijn we dan toch gescheiden, maar onze relatie was niet voorbij. Na een paar maanden wilde hij terugkomen. Hij zag me graag, zei hij, en het zou goed komen als ik hem vertrouwde. Ik zei ja. Ik wilde niet dat mijn relatie weer zou mislukken. Dat al die jaren van mijn leven voor niets geweest waren. Hij vond dat ik moest boeten voor de scheiding en deed wat me het meest kwetste, me bedriegen. Elke keer als ik dat ontdekte, werd ik kwaad en zijn reacties werden almaar driester. Hij sloeg me een blauw oog en een gebroken neus, schopte me gebroken ribben en duwde me zo hard uit de zetel dat mijn staartbeen kneusde. Toch heb ik dat niet aangegeven bij de politie, ik heb hem zelfs verdedigd toen een vriendin dat wel deed. Ik bleef, ondanks alles, en hoorde de hele tijd dat het mijn schuld was en dat ik kwaad werd om niets. Ook al behandelde hij me niet fair, ik kon niet met hem breken. Ik wilde blijkbaar liever die ellende dan niets. Liever dat dan alleen te zijn. Pas toen ik mijn huidige vriend leerde kennen was ik sterk genoeg om helemaal met hem te breken.’
VLUCHTEN OF VECHTEN
‘Niemand heeft ooit voorgesteld om hulp voor mij te zoeken na de dood van mijn moeder. Niet in de familie, niet op school, niet mijn partners. Een paar jaar geleden ging het niet goed met mij. Ik kreeg angstaanvallen, maar ik wist niet wat dat was, dus ik dacht dat ik ging sterven. Zo kwam ik bij een psycholoog en een psychiater terecht. Ik heb posttraumatisch stresssyndroom en ook moodswings, uitputtingsklachten en anhedonie, het onvermogen om vreugde te voelen. Ik heb het moeilijk om gelukkig te zijn. De psychiater legde uit dat ik al mijn hele leven in fight or flight-modus leef, alsof er altijd gevaar is. Daarom ontspant mijn lichaam nooit. Ik slaap al van kinds af aan slecht, en heb elke nacht nachtmerries. Dat ik hier nu nog zit – niet verslaafd, niet in de psychiatrie – voelt als een mirakel. Ik heb min of meer gefunctioneerd al die jaren, maar nooit optimaal. Het rouwen om mijn moeder is nog altijd bezig, omdat ze werd doodgezwegen. Maar dat doe ik niet meer. Ik hoor vaak dat ik op haar lijk, ook al ben ik nu 55 en werd zij maar 33. Ik vind het ook niet erg als mensen me er nu op aanspreken. Ze is dood, maar ik zwijg haar niet meer dood.
Gisteravond hebben we met onze hond Lucky een wandeling op het strand gemaakt. En plots was er weer dat overweldigende gevoel: de dood houdt me in het oog. Ik was als kind al bang om dood te gaan en ben dat nog steeds. Maar het werd geen paniekaanval. Nu word ik opstandig als dat gebeurt. Want ik wil niet weg. Ik wil zijn. Leven. En mijn tijd is beperkt.’
22 NOVEMBER
Op 22 november is het Internationale dag tegen geweld op vrouwen.
Dat is helaas nog nodig. In België sterft om de 3 dagen iemand aan de gevolgen van partnergeweld, het overgrote deel zijn vrouwen. Gemiddeld doen slachtoffers pas na 35 incidenten aangifte bij de politie. In 4 op de 5 gevallen worden ook kinderen blootgesteld aan geweld en in 3 van de 5 gevallen zijn zij zelf slachtoffer. (Bron: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen) Wie nood heeft aan een gesprek kan terecht op het nummer 106 (Tele-Onthaal) of 1207 (voor vragen over geweld).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier