‘Pijpen is een leuk woord, maar niet als ze aan auto’s hangen en de zeespiegel doen stijgen’

‘Ik voel ontroering als ik de jongeren zie betogen die bosbrossers genoemd worden. Wat mij betreft mogen ze elke dag spijbelen’, meent columnist Jean-Paul Mulders.

Er staan twee kaarsenhouders van gietijzer op onze tafel. De ene stelt een kikker en de andere een pad voor. Ooit zei een vrouw tegen mij: ‘Die amfibieĆ«n zijn het mooiste dat je in huis hebt.’ Ik wist niet of ik dat een compliment vond, maar de kikker en de pad zijn mij dierbaar gebleven. Ze doen mij denken aan een spreekwoord dat mijn grootvader graag gebruikte. ‘Ontwijk je een puit,’ zei hij, ‘dan kom je een padde tegen.’ Het was boeddhisme in een notendop: dat je beter uitkijkt wat je wenst en dat je je lot toch niet kunt ontlopen.

In de kaarsenhouders horen kaarsen, wat weinig verbazing zal wekken. Als die zijn opgebrand, moeten er nieuwe kaarsen worden gekozen. Ik koop ze in felle kleuren, daar zijn mijn dochters dol op. Het is triest om te zien hoe de wereld valer wordt naarmate je opgroeit. In onze opvoeding zijn krachten aan het werk die de liefde voor kleur doen vervagen – ongeveer zoals een dementor de levenslust uit je zuigt in de boeken van Harry Potter. Tegen je vijfentwintigste ben je rijp voor een metaalgrijze salariswagen.

Pijpen is een leuk woord, maar niet als ze aan auto’s hangen en de zeespiegel doen stijgen.

Ik begin de pest te krijgen aan metaalgrijze salariswagens. Aan auto’s tout court eigenlijk, of ze nu bleekblauw of British racing green zijn. Vroeger was ik zo’n Ronny die zich op het autosalon kon vergapen aan verbrandingsmotoren die viriel roffelden met acht cilinders in V-vorm. Ik bewonderde de lijn van een auto, soms zelfs het stiksel van het leder waarmee de zetels waren overtrokken. Nu zie ik alleen nog de doffe ellende van uitlaatpijpen. Pijpen is een leuk woord, maar niet als ze aan auto’s hangen en de zeespiegel doen stijgen.

De wereld tegen sluitingstijd: het is de werktitel van een boek dat ik misschien zal schrijven. Het is ook het gevoel dat ikzelf en veel anderen tegenwoordig hebben. Ik ben dat gevoel ongelofelijk beu. Met onbegrip hoor ik politici zeggen dat we aan een ‘iets warmere’ wereld moeten wennen, of dat klimaatmaatregelen de koopkracht niet mogen aantasten. Met verbijstering leer ik uit een documentaire dat oliemaatschappijen de klimaatverandering al zien aankomen sinds de vroege jaren 1960. De fuckers hebben er alles aan gedaan om dat te verdoezelen en megawinsten te boeken.

Ik voel daarentegen ontroering als ik de jongeren zie betogen die bosbrossers genoemd worden. Wat mij betreft mogen ze elke dag spijbelen. Het klimaat is belangrijker dan het gerundivum. Belangrijker dan prijselasticiteit. Belangrijker misschien zelfs dan mode. De klimaatverandering is zoiets als de Tweede Wereldoorlog – maar dan veel groter. Zoals toen zouden we de algemene mobilisatie moeten afkondigen, al valt er geen tastbare kapoen als Hitler te bestrijden.

Omdat een Tesla te duur was, heb ik een elektrische fiets gekocht met twee fietstassen waarop reflecterende katten lenig hun rug bollen. Fietstassen zijn zowat de minst opwindende dingen die voor geld te koop zijn. Maar er passen veel boodschappen in en dan kan ik mijn vervuilende diesel op stal laten.

Soms voel ik mij wel een beetje onnozel, als ik aan de verkeerslichten sta in de dampen van anderen. Mijn oog valt op een sticker op de koffer van een auto. ‘Weer een fiets minder’, staat er te lezen.

Ik vraag mij af hoe het zou voelen dat geestig te vinden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content