Wie het echte Bali leert kennen, keert herboren terug naar huis. Een zijpoortje naar de hemel is het goddelijke hotel Chedi.

Als een oude schildpad ligt Bali tussen de Javazee en de Indische oceaan. Het is de bakermat van rijstvelden, stenen tempels en slapende vulkanen, en de vlaktes zijn bezaaid met felgroen alang-alang of palmgras. Het kleine, paradijselijke eiland heeft twee gezichten: dat van het recente massatoerisme en dat van het verleden. Het is een boeiende, mysterieuze geschiedenis, die op alle geledingen van de Balinese maatschappij een onuitwisbare stempel heeft gedrukt.

“Waar kom jij vandaan?”

“Ik kom net uit Bali.”

“Ik bedoel: waar ben je geboren?”

“Ik ben herboren op Bali.”

Wie Bali bezoekt, het echte Bali dan, weet dat dit geen pathetische uitspraak is. De bezoeker ondervindt aan den lijve hoe een bezwering plaatsvindt, hoe er een geheimzinnige toenadering ontstaat tussen bezoekers en bewoners. Die ervaringen laten de westerling, ook als hij weer thuis is, niet meer los.

Herboren zijn op Bali: het is geen loze bewering. Niet voor wie vertrouwd is met het eiland, en zeker niet voor de Balinezen zelf, die hun ‘eiland van de goden’ zien als het centrum van de wereld.

“Het zit zo”, vertelt de grootmoeder in The Painted Alphabet (1992) van Diana Darling, een beeldhouwster die vele jaren op Bali woonde. “Het zit zo”, en de grootmoeder maakt kleine, schematische tekeningen in haar handpalm. “De wereld ziet eruit als een cirkel. Hier in het midden ligt Bali. Naast Bali ligt Java, waar de mensen eruitzien als normale mensen. Daaromheen ligt Nederland. De Nederlanders zijn groot en bleek, echt waar.”

“Zijn het ook mensen?” vraagt het kind weifelend.

“Dat beweren ze toch”, zegt grootmoeder ernstig.

Volgens de legende was het ontstaan van Bali een heel bijzondere gebeurtenis toen het universum werd geschapen. Door louter meditatie kwam de waarneembare wereld te voorschijn, laag na laag. Alles baadde in een stralend licht, van de kosmos beneden tot de geurige hemelen ver erboven. Daartussenin verscheen Bali, rustend op een enorme schildpad die ronddreef op de uitgestrekte oceaan.

Bali als centrum van de schepping is geen legende uit langvervlogen tijden. Toen ik ergens in het binnenland te gast was bij een eenvoudige familie, konden die mensen maar moeilijk geloven dat ik uit een ander land kwam. Bestaat er dan en ander land?

Bali is het centrum van de wereld, met Ubud als cultureel hart. Vanuit Kuta, het Mekka voor zonnekloppers en surfers, is het een kleine twee uur rijden tot in het historische koninkrijk Gianyar. Moe van het traditioneel bekvechten met rivaliserende paleizen, sloot het koningshuis van Ubud een verbond met moederland Nederland. Terwijl de andere dynastieën hun vetes tot het bittere eind uitvochten, konden de kunsten in de vreedzame streek van Ubud rustig bloeien. Van oudsher bood een vorstendom bescherming aan kunstenaars, en dat is nog steeds het geval. Als je in Ubud door de straten doolt of op de marktjes zwerft, dan sta je oog in oog met een rijke culturele geschiedenis, die sierlijk wordt geuit.

Her en der staan gamelanorkesten opgesteld. Houten klankkasten versterken het getokkel van massieve bronzen staven, een rij van grote en kleine gongs. Liggende bronzen ketels ondersteunen de melodie. Een derde groep instrumenten – diverse gongs, een houten xylofoon, soms een viool en een fluit – zorgt voor variaties op de hoofdmelodie. De leider van het orkest zit centraal, en beroert de trom. In de ban van de bezwerende gamelan wandel je langs de galerietjes vol ambachtslui, langs kraampjes die rijkelijk gevuld zijn met kunstige bloemstukjes: offers aan de ontelbare goden en alomtegenwoordig op Bali.

Een van de belangrijkste aspecten van de Balinese cultuur, diepgeworteld in de geschiedenis en de samenleving, zijn de onwaarschijnlijk mooie rijstterrassen, die zich uitstrekken op de glooiende heilige heuvelflanken. Foto’s geven je misschien een idee van de pracht daarvan, maar niets evenaart het gevoel dat je hebt als je tussen de velden wandelt. De stilte, de zuiverheid. Het wonderlijke schimmenspel van goudgeel zonlicht en de schaduw van de wolken. De precisie waarmee de terrassen zijn aangelegd. De verschillende groentinten van de rijstplanten en -plantjes. Onbeschrijflijk en onvergetelijk.

In het Chedi-hotel kijk je uit over de hellingen die bezaaid zijn met rijstterrassen en palmbomen. Het hotel is als een dorpje, dat is opgebouwd rond een centrale sala: een elegant paviljoen dat aan alle kanten open is, en onderdak biedt aan de ingang en het restaurant. Langs in keien ingewerkte portalen kom je bij het zwembad, dat tot de rand gevuld is, en versierd met kalksteen en bemoste leien. Dat zwembad is een volmaakte hemelsblauwe kubus, een perfecte overgang naar het landschap erachter.

Als je de stenen trap afdaalt, kom je in het ‘hoteldorp’. In groene laantjes liggen de verschillende woningen, waarvan de relaxte architectuur beantwoordt aan de noden van een warm klimaat. Grote ruime vertrekken, balkonnetjes met uitzicht over de vallei, exotische badkamers en gracieuze, soms Japans aandoende meubels. De buitenmuren zijn afwisselend van hout en steen.

Hotel Chedi is geen lachertje voor de portemonnee, maar een sprookje mag iets kosten. Bovendien is dit een schitterende uitvalsbasis om wandeltochten te maken langs de rijstvelden, of om van dorp tot dorp te snorren op het nationale transportmiddel: de motorfiets. En ’s avonds geniet je er van een uitstekend diner begeleid door tropische nachtgeluiden, of je trakteert jezelf op een traditionele dansvoorstelling of een exotische cocktail, of je vlijt je neer op de massagetafel. Bali is niet enkel zuiver medidatie, maar ook puur genot.

Thomas Bouman / Foto’s Sven Everaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content