Het slichtste“, zegt een jongen aan het terrastafeltje naast het mijne, ” zin van die gast’n die ulder teet’n ip internet zett’n. Wa kan mie da skill’n wa da ze zid’r gon eet’n ?

Vrij vertaald, in bekakter Nederlands, laat bovenstaande gewoon weten dat hij geen boodschap heeft aan mensen die via sociale media aan de wereld verkondigen wat zij van plan zijn te gaan eten.

Ik beschouw het West-Vlaams nog steeds als mijn echte moedertaal al klinkt het, wanneer ik het lang niet gehoord heb, als iets dat – mo how zè – zou kunnen worden gesproken door hobbits in de Gouw. Zo ruw en onbehouwen als zijn idioom, zo trefzeker zijn sommige uitdrukkingen die ik in het West-Vlaams ken. Zo onnavolgbaar zijn uitspraak. Ook na tien keer voorzeggen slagen taalgebruikers van elders er niet in woorden als koas, kanoarieveugle of moag’re joechoert mè frut vlekkeloos na te bauwen.

Zelfs voor de alomtegenwoordige, versterkende voorvoegsels als kei- en mega- hebben jonge West-Vlamingen een eigenzinnig en stoerder alternatief. Bère, zeggen zij : bèregoed en bèreslicht, alsof er in Boezinge of Lichtervelde nog regelmatig grizzly’s uit holen komen gekropen. Ik luister graag naar West-Vlamingen ook al zijn ze soms erg aanwezig, in treinwagons en op caféterrassen als deze – en dan in het bijzonder naar jongens uit het volk als Flip Kowlier en Wannes Capelle. Zij hebben het West-Vlaams de status van cultuurtaal gegeven die het allang zou hebben, mochten meer mensen het onderscheid kennen tussen tett’n en teet’n. Je moet de delicate diepgang van liederen als Mama (no wo homme hon ?) of Est miskien maar eens vergelijken met de banaliteit die tegen je trommelvliezen spat als je internationaal beroemde meestampers naar het Nederlands durft te vertalen. I wanna hold your hand van The Beatles, Paranoid van Black Sabbath of We were born to die van Lana Del Rey. Wijsheden van middelbare-schoolmeisjes die ook eens iets ontdekt hebben over het leven.

Op het terras waar ik zit, en waar het West-Vlaams kronkelt als een met een ongelukkige spadesteek in tweeën gehakte regenworm, is de lente plotsklaps uitgebroken zoals elders in het vaderland. Dat vertaalt zich in een feest van attributen als zonnebrillen en alreeds teensletsen waarvan je je afvraagt in welke nissen die overwinterd zouden hebben, tezamen met de egels en de schildpadden die ik in mijn van de natuur vervreemde bestaan minder vaak tegenkom dan, zeg maar, tatoeages van vlinders of bosbessen. De tatoeage heeft de schildpad als succesvolle levensvorm verdrongen, wat ik betreur, want ik vind schildpadden leuke dieren die je blaadjes sla als teet’n kunt geven.

De West-Vlaamse studenten verlaten het terras met veel gestommel en een enkele boer. In hun plaats komt een ouder stel, zich niet bewust van hun voorgangers, die zich ook al niet bewust waren van hún voorgangers enzovoorts, een stamboom van terrasbezoekers die al vlug verdwijnen in de nevelen van de namiddag. Hij, de manspersoon, heeft een kruk met zo’n reflector in het handvat. Zij heeft haar nagels donkerrood gelakt en haar zonnebril in heur haren geprikt, een gebaar van opstandigheid tegen de tijd. Hij heeft een sigaartje en draagt een zegelring aan de pink van zijn hand, die hij op de hare legt. Ze zijn de zeventig voorbij maar kijken elkaar in de ogen met een gloed die ik zelden bij twintigers zag. Achter mij kwekt een jonge vrouw over copy & paste, templates & try-outs, commercials en marketingmanagers, met een stem die mij jeuk bezorgt op moeilijk bereikbare plaatsen.

Voorts, op dat terras : tenen die onopgemerkt zweten, haar dat groeit, bloed dat omloopt, voedsel dat verteert en zaadcellen die zich vormen voor ze binnenkort, in broeierige kamers of op verdoken boswegels, sierlijke guirlandes zullen worden in slow motion. “Dit is het hele probleem”, hoor ik iemand zeggen : “Vroeger plantten de mensen zich voort, voedden hun kinderen op en stierven. Nu verwachten ze nog dertig jaar met een camping-car de wereld rond te trekken of te overwinteren op Malta.”

Het is het seizoen van de blote tenen en de paardenstaarten, van de opwinding van een blik die iets te lang blijft haken. Het ware wonder is dat we ons zo veilig voelen tussen de seconden, terwijl elke seconde je wereld kan doen instorten. Gisterenavond, 18.47uur, is nu al onbereikbaarder dan Australië of de Poolster.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

ZE ZIJN DE ZEVENTIG VOORBIJ, MAAR KIJKEN ELKAAR IN DE OGEN MET EEN GLOED DIE IK ZELDEN BIJ TWINTIGERS ZAG

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content