Het kan begonnen zijn met de Eiffeltoren. Ik zag het gedrocht voor het eerst, en het kwam me zo bekend voor dat het me een déjà vu gaf.

Het werd versterkt door het dikke mannetje op de agora in Athene. Dat is een bezienswaardige plek. Bij elk van de gebouwen las ik uit de reisgids voor en bedacht mijn man een originele invalshoek voor elk van zijn foto’s. Op weg naar een volgend gezichtspunt wandelden we langs struikgewas en wat gras. Daarin zat een dik mannetje geknield, gekruld. Hij droeg een kleurig hemd en shorts, leek een onvervalste toerist. Hij zat met zijn rug gekeerd naar al wat er op de agora te zien was en fixeerde met zijn fototoestel een banaal blauw bloempje in het gras. De foto van het bloempje zou wazig zijn, beweerde mijn man, een kenner. Zijn eigen foto’s in het souveniralbum van onze Griekse vakantie zijn prachtig : veel zon, marmer en puin en ik als Clytaemnestra op de burcht van Mycene. In mijn eigen herinneringen aan die reis, op de prenten in mijn hoofd, zit echter altijd, haarscherp, het dikke mannetje op de voorgrond geknield. “Wat had hij met dat blauwe bloempje ? ” blijf ik me afvragen.

Het werd onomkeerbaar op de Grote Muur in Badaling. Daar stond ik dan, in het verre China, tussen honderden Chinezen en tientallen buitenlanders die de muur op en af liepen als vormden ze een kolonie mieren. Ik volgde niet, zette me neer aan de voet van een wachttoren om uit te kijken naar het uur van vertrek van de autobus die me van deze kermisattraktie zou verlossen. Op de heenreis had de gids in de bus het getuigschrift Grote-Muurbezoeker aangeboden. Iedere koper kreeg zijn naam in Chinese karakters ingevuld, iedere oorkonde werd in een kaft van rode zijde gestoken. Een oude Australiër had zijn twee kleindochtertjes zo’n papier geschonken en dat had me vertederd. Zelf had ik welteverstaan niet toegehapt. Ik was van plan geweest een foto als bewijs van mijn aanwezigheid te laten nemen. Tijdens het bezoek aan de Ming-graven, dat volgens het Chinese sightseeing-circuit aan een wandeling op de Grote Muur voorafgaat, had mijn fototoestel het echter begeven. Op de Muur kon ik aanschuiven voor een polaroid, maar ik deserteerde uit de lange rij en zwoer bij Confucius nooit ofte nimmer meer aan massaal toerisme mee te doen. Ik schonk mezelf het diploma van ongeschiktheid voor voorgekookte reizen.

“Camenbert” stond kleintjes op de kaart die ons in Normandië wegwijs maakte. Op een kruispunt van lege landwegen stond een onbekend monument ter ere van Marie Harel, de boerin die de wereldberoemde kaas uitvond. In haar onooglijke dorp was er geen winkel. In de hoeven rondom werd wél kaas verkocht, en de Calvados waarmee we klonken ter nagedachtenis van Marie Harel.

Zo wil ik reizen, eigenzinnig, om bezienswaardigheden te zien die weinigen wat zeggen, of plaatsen te bezoeken waar alleen ik iets te zoeken heb. En soms wil ik zomaar reizen, zwervend, om verrast te worden door de dingen van het leven en de wereld.

Brigitte Raskin

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content