Piet Swimberghe

Geen enkele Noord-Franse stad heeft op korte tijd zo’n gedaanteverandering ondergaan als Rijsel. Hoe Vlaams haar oude hart ook is, je voelt de adem van Parijs. Een boeiend vooruitzicht.

Piet Swimberghe/Foto’s : Jan Verlinde

DE LAATSTE JAREN ZAG RIJSEL zwart van de kranen. Nu de meeste grote bouwputten gedempt zijn, de straten heraangelegd en veel gevels gerestaureerd, wordt het een gezellige winkelstad. Maar ook buiten le vieux Lille, het middeleeuwse hart, waait er een dynamische wind. Rond het station Lille-Flandres verrees een hypermoderne wijk, Euralille, de Rijselse versie van La Défense. Vermaarde architecten als de Portzamparc, Nouvel en Koolhaas bouwden er stations en torengebouwen. Dit is de nieuwe, prestigieuze toegang van de stad geworden. Het is een moderne wijk waarop Brussel jaloers mag zijn en die zeker de moeite loont om even in rond te neuzen.

Maar hoezeer de Franse urbanisten ook hun best hebben gedaan, de toegang tot de stad blijft chaotisch. Je moet een wirwar van straten door om in het centrum te geraken en dat schrikt nogal wat bezoekers af. De oorzaak ligt niet alleen bij de plannenmakers van nu. Het is een gevolg van een stedenbouw van eeuwen.

Rijsel heeft namelijk een andere genese doorgemaakt dan onze Vlaamse steden, die zich tot midden vorige eeuw binnen hun laatmiddeleeuwse omwalling ontwikkelden. Anders gezegd : bij ons lag de grootte van de stad al eeuwen vast. Maar Rijsel werd bij elke nieuwe overheersing uitgebreid met een wijk. Dat geldt zelfs voor Euralille. Hiervoor werd niet, zoals in Brussel, een bestaande buurt gesloopt. Het nieuwe centrum kwam er op een militair oefenterrein dat al eeuwen braak lag. Door die ongewone stedenbouwkundige evolutie is Rijsel een erg boeiende stad.

Het middeleeuwse Rijsel is erg klein, vergeleken met Gent bijvoorbeeld, destijds dé grootstad van de Nederlanden. Op een wip ben je door le vieux Lille gewandeld. De wijk strekt zich ongeveer uit van het Rihour-paleis, dat de toeristische dienst huisvest, tot aan de Grote Markt en het museum Hospice Comtesse, een voormalig hospitaal. Met zijn nauwe straatjes en barokke gevels ademt dit oude stadsdeel een Vlaamse sfeer. Het vroegere beursgebouw op de markt is hét pronkjuweel van de stad. In heel de Nederlanden, tot in Amsterdam, bestonden gelijkaardige beurzen waar aandelen en obligaties werden verhandeld. In plaats van waardepapieren worden nu op het binnenplein oude boeken verkocht. Dankzij mecenaat is het gebouw kort geleden stijlvol hersteld en kleurrijk geschilderd. De sponsors werden discreet op de gevels vereeuwigd met nieuw ontworpen wapenschilden. Een elegante oplossing om te bedanken.

Vooral de rue de la Grande Chaussée is erg bevallig. Ze verbond de markt met de voormalige burcht (castrum) die stond in de schaduw van de kathedraal. In de winkelrijke buurt blijken de laatste tijd nogal wat West-Vlamingen een handel op te starten, maar het aanbod van selecte modezaken en delicatessenwinkels is toch uitgesproken Frans. Door de vele oude huizen heeft de wijk de gezelligheid van de Parijse Marais. Dat komt vooral door de typische manier van restaureren, waarbij, zelfs in moderne winkels, oude balken en natuurstenen muren worden blootgelegd.

In de rue des Chats Bossus, bots je op de mooiste viswinkel-met-restaurant van Frankrijk : L’Huitrière, waarvan de art-decogevel, een van de vele in de buurt, schitterend is versierd met mozaïeken van vissen en schelpdieren. Op weg naar het Hospice Comtesse passeren we nog de rue Saint-Jacques. Een zelden door toeristen bezocht straatje, waar vooral meubelrestaurateurs en instrumentenbouwers huizen. Zoals eeuwen geleden hebben ze hun atelier aan de straatkant, zodat je zonder probleem kan binnengluren.

Een tip : wandel niet te snel door de oude wijk, anders mis je tal van bezienswaardigheden. Laveer door de straten en stap een paar winkels binnen. Ze zijn erg diep en hebben achteraan vaak een kleine binnenkoer met fraaie achterhuizen.

Uiteindelijk belanden we in het îlot Comtesse, het oudste hart van de stad, waar het castrum lag. Het wordt begrensd door de rue de la Monnaie met het museum van het Hospice Comtesse, beroemd om zijn keuken met Delftse tegels. Hollandse steentjes zijn het evenwel niet, wel antieke nabootsingen uit Rijsel. Twee eeuwen geleden had de stad immers een bloeiende faienceindustrie. In de stad kom je trouwens overal van die blauwe tegelwanden tegen.

Schuin tegenover het voormalige gasthuis vind je in een groot patriciërshuis een van de beste restaurants, La Cour des Grands. In de middeleeuwse kelder heeft een wijnhandelaar uit Bourgogne zijn tonnen opgeslagen. Je kan er dagelijks zijn wijn degusteren. Even verder beland je op de Place du Concert, elke zondagmorgen hét rendez-vous van de fijnproevers : op de boerenmarkt die er wordt gehouden, worden de beste boter, kaas, groenten en fruit verkocht. Voor mediterrane specialiteiten moet je op zondagmorgen naar de marché de Wazemmes, een kwartiertje stappen van het Museum voor Schone Kunsten.

Via de rue Péterinck dring je nog dieper in de oude stad, op weg naar de kathedraal. Amper vijf jaar geleden was dit een achterafsteeg vol zwerfkatten. Nu de oude wevershuizen zijn opgekalefaterd en worden betrokken door brocanteurs, is het een heerlijke plek om te flaneren. Bovendien zijn de meeste kleine straatjes in het centrum autovrij, waardoor de rust verzekerd is.

De kathedraal zelf is een ontgoocheling, het bouwwerk werd vroeger op een afschuwelijke manier gerestaureerd en ligt er verwaarloosd bij. Op onze terugweg naar de Grote Markt stappen we door de rue Basse en Lepelletier in de buurt van de antiquairs. We sluiten het ?oude deel? van onze promenade af met koffie en gebak in de mooiste banketbakkerij, de patisserie Meert in de rue Esquermoise, een prachtige bonbonnière uit 1839, met een Moors decor.

Maar Rijsel biedt meer dan het klassieke parcours. Tot nu toe vingen we geen glimp op van de erfenis van de zonnekoning. Zijn wijk ligt ten noorden van le vieux Lille, net voorbij de Place du Concert. Dit 300 jaar oude stadsdeel met typisch Franse huizen, voorzien van koetspoorten en binnenkoeren, is bij geen enkele toerist bekend. Het geboortehuis van Generaal De Gaulle ligt er middenin, in de rue Princesse. Het ouderwetse museum toont het doopjurkje van de president en de Citroën DS doorzeefd met kogels van de aanslag in Petit-Clamart.

Wie houdt van oude vestingwerken, vindt zijn gading in het noordelijke stadsdeel. Het staat nog vol munitiedepots en kazernes uit de 18de eeuw, met als kroonstuk de citadel (elke zondag te bezichtigen om 15 u. en 16 u.30, van april tot oktober). Het gigantische fort is bijna zo groot als de oude stad en is ruim 300 jaar oud. Bouwmeester Vauban, de fortenbouwer van Lodewijk XIV, beschouwde het als zijn volmaaktste creatie. Het is opgevat als een kleine stad met gebouwen, omringd door vijf bastions. Daarrond ligt het Bois de Boulogne en de Jardin Vauban, een groene oase met een kleine dierentuin. Achter de citadel schuilt een verrassing voor architectuurliefhebbers : Lambersart, een chique buitenwijk met extravagante villa’s gebouwd voor een wedstrijd in 1886, te vergelijken met Zurenborg in Berchem.

Achter het Paleis voor Schone Kunsten ligt het 19de-eeuwse stadsdeel met zijn vele gezichten. Naast residentiële en universitaire wijken, zijn er industriële zones en echte arbeidersbuurten, waar je onder meer de zondagse Marché de Wazemmes vindt. Het is zo’n uitgestrekt gebied, dat je het best met de wagen of de metro verkent. De sfeer is levendig en de architectuur zeer afwisselend. Zo staat de wijk Moulins vol oude fabrieken, keurig hersteld voor bewoning en ateliers. Er bivakkeren kunstenaars en studenten. Rijsel is ook een belangrijke universiteitsstad. De neogotische gebouwen van de Université Catholique, aan de Boulevard Vauban, doen wat denken aan Cambridge. Er zijn nog andere merkwaardigheden uit de vorige eeuw, zoals het Palais Rameau, op de hoek van de rue Solférino en de boulevard Vauban. Deze oriëntaalse serre, gebouwd als een kerk met torens, werd in 1879 opgetrokken. Achter het Paleis voor Schone Kunsten, in de rue de Fleurus, vinden we een van de mooiste art-nouveaugevels van Frankrijk. Het siert een rijhuis dat in 1898 werd gebouwd door de vermaarde architect Hector Guimard zeg maar de Parijse Horta voor pottenbakker Coilliot.

Het loont de moeite om een volledig weekend uit te trekken voor een stadsbezoek. Ook de avonden zijn gauw gevuld, want aan kroegen en exquise restaurants is in Rijsel geen gebrek. Wie uit is op wat rust, vermijdt best het eerste weekend van september, want dan is er de fameuze braderie die de stad in rep en roer zet, en worden de grote lanen rond het centrum ingepalmd door honderden brocanteurs. Voor verzamelaars van antiek een niet te missen evenement. Vanaf dit jaar begint de markt op zaterdag 7 september om 17 u. Er wordt de hele nacht doorverkocht, tot zondagavond ! Wie wil speurneuzen, parkeert zijn wagen best ver buiten het centrum in de buurt van een metrostation, de metro’s rijden dat weekend de hele nacht door.

Rechts boven : zicht op le vieux Lille, met rechts het dak van de beurs, erachter de opera en links de toren van de Kamer van Koophandel. Onder : het hypermoderne Euralille vormt de nieuwe toegang tot de stad. Links : bij de fontein op de Grote Markt is het

Rijsel telt veel mooie art-decogevels, zoals deze bakkerij op de hoek van de rue Lepelletier.

Van boven af : in de middeleeuwse steegjes tussen de kathedraal en het Hospice Comtesse komt het oude Rijsel opnieuw tot leven. Een juweel van een art-nouveaugevel, gebouwd door Hector Guimard voor pottenbakker Coilliot. Achter de citadel ligt het Bois de

Het oude beursgebouw is op-en-top Vlaams van stijl. In de barokke versiering herken je de hand van Rubens.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content