Antarctica is een continent dat nog nauwelijks door mensen is betreden. In de winter daalt de temperatuur er tot -70°C en waaien er winden tot 300 kilometer per uur. Nu is het er volop zomer, maar ook dan zijn de weersomstandigheiden bar en guur. Een reis in de voetsporen van ontdekkingsreiziger Ernest Schackleton.

T hat was when men were men“, zucht Barbara, die stevig beschermd in haar oranje survivalpak rechtop aan het roer van de zodiac staat terwijl we door de golven ploegen, ingeduffeld in vele lagen maar verkild tot op het gebeente. Barbara is Schots en taai, heeft een half leven tussen onbegrijpende medemensen geleefd en is dan op een dag, tien jaar geleden, naar het diepste zuiden gereisd, waar ze van de ene op de andere dag gelijkgezinden ontmoette die thuis ook nooit gehoor hadden gevonden. Nu zeilt ze een paar maanden per jaar mee met de Explorer, als manusje-van-alles.

We proberen voor de derde keer in Cape Valentine, op Elephant Island, een vergeten verzameling van rotsen die ongastvrij uit de zee steken, aan land te komen. Maar ook dit keer zal het vanwege de stromingen niet lukken. Elephant Island zou niemand interesseren, ware het niet dat Ernest Shackleton er in april 1916 met zijn crew van 27 man in drie onooglijke reddingsbootjes aan land ging, nadat ze meer dan een jaar met de Endurance zaten vastgevroren in het ijs, dat uiteindelijk hun schip tot een hoopje planken samendrukte. Elk van de zes opvarenden in de zodiac kent Shackletons verhaal en Bob Burton knikt.

Het is half december en dus midzomer op Antarctica, en het weer is alles in acht genomen bijzonder mild. Zo mild dat we het bijna twintig minuten in de zodiac kunnen uithouden om daarna met bekwame spoed aan boord van de Explorer te klimmen voor hete soep en een warme douche.

Vijf dagen eerder is expeditie nummer 32 aan boord van de ms Explorer vanuit Port Stanley op de Falkland Islands vertrokken, om van daaruit bijna pal zuidwaarts te varen. De Explorer is een heel bijzonder schip en aan boord bevinden zich honderd opvarenden van diverse leeftijden en achtergronden, maar allen hebben ze op een of andere manier een passie voor Antarctica gemeen. Daarvoor zijn ze bereid twee keer de overtocht van Straat Drake te trotseren, de wildste der wilde wateren, waar er golven voorkomen die in het verleden bezuiden Kaap Hoorn voor zo’n 150 schepen het einde betekenden, en waar minstens tweeduizend mensen het leven lieten. Daar moesten ook een ontelbaar aantal schepen rechtsomkeer maken, omdat tegen de westenwinden niet viel op te tornen.

Na drie nachten en twee dagen varen vanuit Port Stanley, zijn we op een ochtend om vijf uur met de zodiac James Cairn Ross in Yankee Bay op Greenwich Island geland voor een eerste kennismaking met het antarctische continent. In de schaduw op het strand dat bezaaid ligt met keien, heerst een bittere, snijdende koude. De wind jaagt een scherpe geur van uitwerpselen in het gezicht van de bezoekers. Over keien, sneeuw en ijs stappen tientallen pinguïns behoedzaam over snelwegen van bruine en gele drek, de vleugels naar achteren voor het evenwicht, de staart over de grond slepend, soms huppend van kei naar kei. Het is een wereld waar het overmoedige gekakel van mensen ontbreekt en alleen de roep van vogels en pinguïns te horen is, tegen een achtergrond van aanrollende golven.

Antarctica is groter dan Europa en verder het koudste, hoogste, droogste, minst bewoonde, meest geïsoleerde en ontoegankelijkste van alle continenten. En toch heeft het juist daardoor sinds bijna twee eeuwen een onwaarschijnlijke aantrekkingskracht gehad op een aantal individu’s. Hun drijfveren waren uiteenlopend, maar hun doorzettingsvermogen liep parallel. Eerst waren er de ontdekkingsreizigers, op zoek naar het onbekende en naar roem. Zij ontsloten het zevende continent en werden op de hielen gevolgd door de walvisvaarders die een fortuin geroken hadden, en her en der in de zuidelijke oceaan basissen opzetten, zoals in Whalers Bay op Deception Island: een vulkaankrater waarvan slechts de hoogste boord uit de zee torent en van een abrupte schoonheid is, waar we door een smalle opening binnenvaren. Binnenin ligt een beschermde haven, waar in 1906 een walvisstation werd gebouwd dat in de jaren erna een verbazingwekkende bloei kende. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was het de thuishaven voor dertien drijvende fabrieksschepen, aan wal werden indrukwekkende installaties gebouwd voor het verwerken van vlees, vet en beenderen. Per jaar werden er soms meer dan tienduizend karkassen verwerkt. Van de hele industrie blijven alleen verroeste, scheefgezakte silo’s over, en verlaten, half onder de as bedolven houten barakken, tot op heuphoogte gevuld met sneeuw. Een eind verderop staat de hangar nog redelijk rechtop, en in de schaduw ervan rust de romp van een eenmotorig vliegtuig dat van alle onderdelen is ontdaan. Over dit tafereel van verval blaast een ijzige wind waarin een paar eenzame pinguïns over het strand stappen.

De schoonheid van Antarctica ontplooit zich ten volle voor de vroege opstaander. Vanmorgen zijn we om halfzeven gewekt door lichttekeningen op de wanden van de hut. We varen het smalle Le Maire-kanaal binnen, slechts anderhalve kilometer breed tussen het vasteland en Booth Island, en we zijn omringd door gletsjers en ijsbergen. Een onwezenlijke plek, waar gletsjers zuchtend in zee glijden en afgebroken ijsbergen met de grilligste vormen naar de open zee drijven. Vorige week was het kanaal nog door ijs geblokkeerd, maar vandaag laveert kapitein Demel behoedzaam tussen ijsbergen en ijsschotsen naar het meest zuidelijke punt van de reis: Petermann Island.

De overweldigende landschappen volgen elkaar nu in snel tempo op, de zodiacs worden tot drie keer per dag uitgezet. En elke keer is de natuur in heviger vormen en kleuren aanwezig, zodat we steeds vaker vragen om de motor van de zodiac even stil te leggen, om dan sprakeloos te luisteren naar het druppelen van de ijsbergen. Maar in schoonheid overtreft geen enkele plek die van de baaien waartussen Port Lockroy als een nietig en vergeten kleinood gevangen zit. Boven het haventje ligt een ondergesneeuwde berg, en de meest ondernemenden van de groep kunnen niet weerstaan aan de bekoring om de hellingen te beklimmen. Beneden op het strand is de afgegleden sneeuwlaag minstens tien meter dik, en om op de hellingen niet onverhoeds in dichtgesneeuwde spleten te stappen, kiest Geoff voor de smalle richel waar beide flanken van de berg samenkomen. Van beneden gezien lijkt die richel haarfijn, maar naarmate we hoger klimmen, blijkt dat die een paar meter breed is, en stevig genoeg om ons enthousiasme te dragen.

Het is de eerste keer tijdens de expeditie dat we de gelegenheid krijgen om ons fysiek uit te leven, na dagen van wachten op de doortocht van Straat Drake en kuieren over stranden. Het is een langzame maar overweldigende klim, waarbij we soms tot boven de knieën in de sneeuw zakken. Bij elke stap breekt het zweet ons uit, en bij elke stap wordt het landschap onder ons indrukwekkender. Halverwege de klim gooien de meesten hun jassen uit, enkelen kunnen bij het halt houden en omkijken naar dit paradijs hun tranen niet meer bedwingen.

Als we niet meer verder durven wegens het gevaar van naar zee schuivende ijsmassa’s, laten we ons achterover in de sneeuw vallen. Een kinderlijk enthousiasme maakt zich van ons meester, we zijn met een twintigtal, en voor het eerst zijn we een groep.

Terug beneden stappen we in de zodiac die ons tussen de ijsschotsen door naar de achterkant van de berg brengt waar het houten postgebouwtje van Port Lockroy in een onherbergzame natuur overeind is gebleven.

De minuscule basis werd in 1960 opgetrokken en bestaat uit niet veel meer dan een langwerpig houten gebouw met felrode ramen. Het werd op een houten onderstel gebouwd, dat op sommige plaatsen misschien een halve meter boven de grond uitsteekt en waaronder tientallen pinguïns broeden. Het is een prachtige, zonnige en koude dag voor dit pastoraal schouwspel.

Binnen hangt de geur van hout en van vergane materialen, het ruikt er een beetje muf, het interieur is bijna nostalgisch van kleur. Er bevindt zich een werkruimte, een keukentje, een bureau waar postzegels en T-shirts worden verkocht. Dit is een plek waar iemand met behoefte aan stilte en sereniteit een paar weken zou kunnen doorbrengen. Moe maar voldaan na de klim, genieten we er een halfuurtje na in de zon, en kijken naar de broedende pinguïns en hun partners die onvermoeibaar steentjes zoeken, die oppikken en in hun snavel terugbrengen naar het nest om ze daar behoedzaam te deponeren.

Tussen de landingen zitten we dagenlang op zee, maar die dagen zijn allesbehalve eentonig. Ze worden op gezette tijden opgefleurd door voordrachten, er wordt flink gegeten en nagepraat: de strijd tussen Bush en Al Gore is nog niet beslecht, en in Europa heerst onrust over gekke koeien. Er is bouillon om elf uur, en thee om vier uur. Als ik in de kleine bibliotheek aan het werk ben, zet barwoman Vicky ongevraagd en geruisloos de espresso naast me neer en grijp ik naar een sigaret. Of zoals Tim Carr een paar dagen later zal opmerken: “Home is where the boat is.”

Eens aan land is er een grote behoefte om aan de slag te gaan, en als we aankomen op Culiver Island is dat niet anders. Er is geen berg die we niet willen beklimmen. De uitdaging is dit keer een schijnbaar oneindig doorlopende helling die nog in de schaduw ligt, waarachter bovenaan een streep zonlicht loert. De flank heeft een helling van zeker 45 graden, maar in de bevroren sneeuw kunnen bij elke stap met de punt van je schoen trapjes worden ‘gehakt’, waardoor de klim relatief makkelijk verloopt. Het uitzicht achter ons is adembenemend, mooi, dat naar boven eindeloos. Boven een rots waarop misschien plaats is voor drie, is de sneeuw zo hard dat er geen sprake kan zijn van trapjes maken. Een paar klimmers hebben wandelstokken meegenomen, de meesten gaan zonder enige vorm van steun verder, en dat is niet zonder risico. Wie uitglijdt, riskeert een paar honderd meter naar beneden te donderen en vervolgens in zee te storten.

Geoff Renner, een oude rat van British Antarctic Survey, die jaren geleden gedurende vier maanden met een hondenslee het continent doorkruiste, ziet mijn aarzeling om verder te klimmen. De top van de helling ligt misschien honderd meter hoger, maar ik heb niet de minste behoefte om tot daar te geraken. Het uitzicht is prachtig, maar het is genoeg geweest. Geoff knikt alleen maar en zegt: ” It’s a wise man who knows his limits.”

Kapitein Uli Demel is de master van de Explorer, letterlijk dan. De Duitser met de getrimde baard, het smetteloos witte hemd met daarop zijn naam geborduurd, knutselde op zijn twaalfde zijn eerste zeilboot ineen. Later studeerde hij scheepsarchitectuur, en beklom als een gedrevene de ladder naar de top, tot hij aan het commando van ’s werelds grootste containerschepen stond en de ontnuchtering toesloeg.

“Om de waarheid te zeggen: de techniek dicteert de hele zaak op dat soort schepen en ik begon me te vervelen”, zegt hij in zijn hut die over de boeg uitkijkt. “Ik verlangde naar een menselijkere omgeving en vond die op dit kleine expeditieschip, het eerste dat in 1969 met dat doel werd gebouwd door Lars Erik Lindblad. Zijn opvattingen over de flexibiliteit van kleine, aangepaste schepen blijven overeind, omdat die een manier van exploratie garanderen waarbij de lokale bevolking of de ecologie niet overrompeld wordt. We zijn nooit met meer dan honderd personen op excursie, op Antarctica laten we alleen onze voetsporen in de sneeuw achter. Het sleutelwoord achter onze expedities is ‘nieuwsgierigheid’, en die kunnen we volop bevredigen omdat dit kleine schip overal kan komen waar grotere schepen dat niet kunnen.”

“Ook na al die jaren blijft Antarctica voor mij uniek. Het is een plek waar het wild vergeten is dat het ooit door de mens werd opgejaagd. Om daar te geraken, bouwde Lindblad, een visionair die zijn dromen realiseerde en het principe van excursies met zodiacs introduceerde, een schip met een diepgang van slechts 4,80 meter, een autonomie van 7000 zeemijl en de mogelijkheid om door het ijs te varen, ook al zijn we geen ijsbreker. Maar een aangepast schip alleen is niet voldoende. Er is behoorlijk veel vaardigheid nodig voor de navigatie in deze wateren, ook omdat men een zesde zintuig moet ontwikkelen voor het gevaar dat in die wateren bestaat, en dat heeft vooral met ijsvorming te maken. Een ijsschots die slechts één meter boven het water uitsteekt en een oppervlakte van tien op tien meter heeft, betekent een volume van 100 ton boven water en nog eens 600 ton eronder. Daar kan zelfs het beste schip niet tegenop.”

“Maar ons grootste voordeel is de kleinschaligheid aan boord, en de speciale sfeer die daardoor ontstaat. Voeg daarbij de uitgelezen voordrachtgevers en het feit dat er ongeveer evenveel bemanningsleden als passagiers aan boord zijn, en je komt tot een uniek geheel dat de basis van ons succes uitmaakt…”

Het is zondagochtend op South Georgia als ik op de flanken van een sneeuwvrije helling een paar honderd meter boven de kustlijn de kraag van mijn parka rechtop zet, de muts tot over mijn oren trek en me in het hoge duingras laat zakken. Er staat veel wind maar het is onverwacht zonnig, en de zichtbaarheid is verbazingwekkend goed nadat de Explorer vannacht door een sneeuwbui heeft geploegd. Op een paar armlengtes van me af roept een albatros op een onbereikbaar plekje luidkeels in het rond, en zijn geluiden worden telkens door twee andere vogels beantwoord. Die wagen zich vliegend tot op een paar meter en kiezen dan weer de ruimte, opnieuw en opnieuw tot er één behoedzaam neerstrijkt en gekoesterd wordt als een verloren zoon. Het is een adembenemend schouwspel in een geprivilegieerde omgeving, op een ondergesneeuwd edelsteentje in de antarctische wateren, waar nog geen dozijn mensen permanent verblijft. South Georgia is een heerlijke plaats die zich langzaam herstelt van de wonden die er door de walvisjacht tot ver in de vorige eeuw werden geslagen.

Beneden op het strand liggen honderden zeeolifanten, ertussen stappen pinguïns, en op de hellingen broeden weer andere vogels. De bezoeker die de tijd neemt om op het strand te zitten, krijgt algauw bezoek van een jonge zeeolifant die zich tegen zijn benen aanschurkt, of zachtjes aan zijn mouw trekt.

South Georgia is veertig kilometer lang en een verloren stuk paradijs, en een juweel voor wie van authenticiteit houdt. Een eiland met bergtoppen die net niet de 3000 meter halen, monumentale gletsjers en winderige valleien waar het tussock grass weelderig groeit. Er lopen rendieren die hier begin vorige eeuw werden geïntroduceerd en zich vrolijk hebben voortgeplant – tot woede van de puristen die de ongenode gasten liever zien vertrekken omdat ze niet in het antarctische landschap thuishoren. De noordelijke kust was bijna driekwart eeuw een uitvalsbasis voor expedities, en herbergt de voormalige thuishavens van de walvisvaarders in de zuidelijke oceaan, zoals Grytviken waar ik enkele dagen later door een sneeuwstorm loop. In wat overblijft van de haven liggen drie halfgezonken schepen, waaronder de Petrel, het harpoenkanon op het dek is nog intact. De werkplaatsen waar tienduizenden walviskarkassen tot olie en meel werden verwerkt, zijn tot schroot vervallen, en de weinige bezoekers zakken tot boven de enkels in de sneeuw. Er is weinig warmte of troost voorhanden in Grytviken. Alleen het museum waar Bob Burton een paar jaar werkte, en het witte kerkje bieden ruimte voor verpozing.

Burton is verliefd op Antarctica en op South Georgia, en toen de Britse koningin hier een paar jaar geleden op bezoek kwam, had hij zich voorgenomen om haar te zeggen dat haar familie weliswaar India was kwijtgespeeld, maar dat dit stuk natuur minstens een even mooie parel aan de kroon was. ” But my courage failed me when I faced her, en ik kon niets meer uitbrengen dan het nietszeggende ‘ Isn’t this island beautiful, madam?’, waarop ze antwoordde: ‘ Sure, it is.

We staan op het kleine kerkhof, bij de grafsteen van Ernest Shackleton, de enige zerk die ’s winters boven de sneeuw zichtbaar is. Bob heeft voor een slok rum gezorgd en spreekt een paar woorden van lof, over de verantwoordelijkheid die de ontdekkingsreiziger altijd voor zijn manschappen voelde, en die hem in staat heeft gesteld ze uiteindelijk allemaal uit de hel van sneeuw en ijs te redden. Nuchter bekeken, heeft Shackleton vooral mislukkingen opgestapeld maar zijn bovenmenselijke sterkte en leiderschap in tijden van tegenspoed hebben hem tegelijkertijd tot de allergrootste gemaakt.

“He’s my hero since 1964”, zegt Bob als we een toast uitbrengen op ‘ the boss‘ en dan een paar druppels van het kostbare drankje in de sneeuw achterlaten, naast de kleine plaquette die daar onlangs is achtergelaten door Kent, Dave & Family met de inscriptie: greatness lies with greatness – may the torch they carried light the way for lesser men. Dan ploeteren we zwijgend door modder en sneeuw verder en proberen ons te beschermen tegen het onweer.

We zijn een bonte bende van diverse pluimage die door een onherbergzame wereld reist en geen blijf weet met de verwondering. Er is Jonathan Scott, die op zijn 25ste overland een tocht van Engeland naar Kaapstad maakte, in de Masai Mara bleef hangen en sinds vele jaren van Kenia zijn thuisbasis maakt. Hij overleefde dankzij allerlei klussen en kwam uiteindelijk aan de kost door de verkoop van zijn pentekeningen. Later stapte hij over op fotografie; inmiddels heeft hij dertien boeken gepubliceerd en voor de BBC de reeks Big Cat Diary gepresenteerd.

Afrika is het meest spirituele werelddeel”, zegt Scott. “Wie achter de realiteit wil kijken, ziet nog de link met de tijd dat de mens een deel van het systeem was. Antarctica is op eenzelfde manier uitzonderlijk, maar toch helemaal anders: de voetstappen die de mens er gezet heeft, zijn te jong, en daardoor was er tijd noch energie om monumenten op te richten. De enige getuigen zijn de walvishavens en die zijn nu overal in verval. Antarctica is the ultimate blank space met een nagenoeg ongeschonden wildlife. Als ik nog nog maar één dag meer te leven had, zou ik die dag in Afrika doorbrengen, en de lange avond en de nacht in Antarctica.” Er is Andreas Bender die zijn hele leven heeft rondgezworven, of Bob Burton, die vele jaren op Antarctica heeft doorgebracht. Er is een groep birdwatchers, onder wie een frêle oud dametje dat ik op een ochtend om zes uur op het achterdek ontdaan aantref, nog trillend van emotie omdat ze haar drieduizendste vogel heeft geregistreerd. Er is Kate die acht kinderen heeft grootgebracht, aan het hoofd van een advocatenkantoor staat en soms onverwacht en enthousiast op de piano begint te spelen. Of Phyllis die haar eigen wijn maakt. Er is een kerel uit Californië die zijn eigen vliegtuig met één zitje heeft gebouwd, een doctoraalstudent micro-elektronica aan de KU-Leuven, een Engelse gravin en Ariadne, een jonge blonde Berlijnse schone. En dan is er Klaus die in 1954 uit Duitsland naar de States emigreerde, en tijdens die overtocht verliefd werd op de oceaan.

“Die liefde is gebleven”, zegt Klaus, die voor de vijfde keer Antarctica bezoekt. Maar alle opvarenden delen hetzelfde enthousiasme voor een wereld die de meesten nooit zullen terugzien. We klimmen zelfs om halfvijf ’s morgens in de zodiacs om toch maar niets van het spektakel te missen. Maar tegelijkertijd zijn we het er ook over eens dat het monumentale van de natuur waarin we ons bewegen nauwelijks in foto’s, laat staan in woorden is te vangen.

Tim en Pauline Carr wonen sinds tweeëndertig jaar op een klein zeilscheepje dat in 1898 werd gebouwd en niet eens een motor heeft. Ze zeilden de hele wereld af, tot ze acht jaar geleden in South Georgia voet aan wal zetten.

“We hielden altijd al van afgelegen plaatsen, van atol in de onmetelijke oceaan. En hier is het niet anders.””

“Hier ontdekten we dat we op één dag konden skiën, over gletsjers lopen, bergen beklimmen of zeilen, in een kader dat zonder meer uitzonderlijk is. It’s magic for those who like to travel”, zegt Tim die bijna zestig is, en absoluut geen last heeft van de afgelegen bestemming. “Er bestaan zoveel compensaties dat je makkelijk kan overleven. Gedurende vijf en een half jaar lagen we hier voor anker, en verbleven we enkel op ons schip, ook als je ontwaakt met een meter sneeuw op het dek of met een zingende zeeolifant aan bakboord. Je kan zoveel met je leven doen als je een beetje uitkijkt en voorzichtig bent. We begonnen klein omdat we geen centen hadden, en we zijn klein gebleven. Tegenwoordig pakken de mensen het grootser aan, met gesofisticeerd materiaal – terwijl ik, als het moet, nog probleemloos mijn positie met de sextant kan bepalen. Dat gesofisticeerd materiaal is prima, maar het geeft een vals gevoel van veiligheid. Als het uitvalt, weten de meesten niet meer hoe ze zich kunnen behelpen. Voor ons,” besluit Tim, “is thuis onderweg, home is where the boat is.”

Voor we South Georgia verlaten om de zuidelijke oceaan te trotseren, onderweg naar de Falkland Islands, hebben we nog één wens.

Toen Shackleton en zijn twee kompanen na een onmenselijke overtocht met zijn geïmproviseerde zeilbootje vanuit Elephant Island aankwam in South Georgia, lag dat aan de onbewoonde zuidkant. Om in de bewoonde wereld te raken, moest hij het binnenland oversteken met bergtoppen van net geen 3000 meter hoog. Het trio deed er 36 uur over, een exploot waarin niemand de volgende veertig jaar zou slagen.

Het sneeuwt en er staat een stevige tegenwind, maar echt koud is het niet – alleen de wind zorgt voor dat ijzige gevoel. Door de relatief milde temperatuur is de grond nauwelijks bevroren, de weg is op bepaalde delen zompig en verraderlijk. Bovendien cirkelen om ons hoofd voortdurend dreigende vogels die duikvluchten uitvoeren als we te dicht in de buurt van hun onzichtbare nesten komen.

We lopen in de voetsporen die naar het voorlopige einde van de lijdensweg van de Shackleton leidden. Als de contouren van de restanten van de walvishaven van Stromness in zicht komen, doemen beelden op van de drie mannen die op 11 mei 1916 door ditzelfde landschap stapten, nadat ze een paar uur eerder, voordat ze aan de afdaling te beginnen, de fluittoon van de walvisfabriek hadden gehoord en daardoor wisten dat de redding nabij was. Toen ze het walvisstation bereikten, werden de drie schimmige figuren – die in maanden niet gewassen waren en wier haar tot op de schouders viel – bij Thoralf Sorle gebracht, die de basis leidde.

Toen het drietal oog in oog met hem stond, was het meer dan 500 dagen geleden dat de wereld nog iets van de Endurance en haar bemanning had gehoord. Aan de overzijde van het antarctisch continent wachtten de voedseldepots tevergeefs op bezoek.

Who the hell are you?” vroeg Sorle. De middelste man zette een stap voorwaarts antwoordde: “Ernest Shackleton.”

Thoralf Sorle kon zijn ogen niet geloven, nam met open mond het onwaarschijnlijke tafereel in zich op, keerde zich van de mannen af en barstte in tranen ui

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content