Soms loopt ge op een plek, bijvoorbeeld bij tramsporen, waar ge tien jaar eerder ook al hebt gelopen. Ge herinnert u dat moment, ge herinnert u de geluiden en ge herinnert u de geuren, zoals ge u sommige momenten kunt herinneren alsof ze in een glazen bol zijn opgesloten, zonder dat er op die momenten iets speciaals of opzienbarends gebeurd is.

Het geheugen heeft zijn eigen onnaspeurlijke wegen, zoals het ook eigendunkelijk de woorden die overleven filtert uit de woorden die vergeten geraken. Sommige uitspraken blijven in uw herinnering plakken, als vliegen aan zo’n kleeflint op een zinderend hete dag in de zomer. Bij mij is dat bijvoorbeeld hoe mijn vriendin FloFlo zei : “Fonce, Paul”, als zij vond dat er op de snelweg harder diende te worden gereden. “Geef gas, Paul”, schijnt dat ongeveer te betekenen. Mocht iemand anders dat in het Frans hebben uitgesproken, dan zou dat vreemd overkomen. Uit de mond van FloFlo echter klonk het logisch, aangezien zij in de taal van Voltaire grootgebracht was.

Ze was een nuchter en toch ook teder meisje, exotisch voor haar dagen, en in mijn jeugdige overmoed had ik de neiging het normaal te vinden dat zij des nachts in bed naast mij lag. Haar ouders baatten een Joods restaurant uit ; ik herinner mij hoe ze vaak een gerecht meebracht waar ik verzot op was maar waarvan ik de naam thans ben vergeten. Wel herinner ik mij de flingue ofte blaffer, die haar vorige vriend tussen de vaatdoeken in een keukenkast had achtergelaten. En draguer, een woord dat zij graag gebruikte en dat mij deed denken aan vuurspuwende reptielen met spitse tongen en lange staarten. Daar bracht zij mij verslag van uit met onschuldige trots : hoe een klant weer een poging had ondernomen. Ik geloof dat zij al drie keer een dergelijk verhaal verteld had voor ik doorkreeg dat draguer ‘versieren’ betekent.

Ze bewoonde een appartement met op de benedenverdieping een zwembad. In de rommelkamer stond zo’n cafékast waarop je Pacman kon spelen. Van beide voorzieningen heb ik gretig gebruikgemaakt. Soms zei ze lachend dat haar potige vader mij de nek zou komen breken, als hij wist wat ik met zijn dochter uitvrat zonder het fatsoen te hebben haar ten huwelijk te vragen. Het was die tijd in een mensenleven waarin de toekomst een rozige wolk is, niets tastbaars of bedreigends. Een offscreen-stem had ons moeten komen vertellen dat de wereld niet altijd schaduwloos zou blijven.

Daaraan moest ik denken, toen ik daar liep op die plek bij de tramsporen waar ik eerder al had gelopen. Ge denkt over wat er was, ge denkt over wat ge nog niet wist maar wat er zou komen, en ge vraagt u af of ge toen blij zou zijn geweest met wat ge nu weet. Met sommige dingen zeker, met andere iets minder, waarschijnlijk. En ge hoort uzelf dat zinnetje prevelen dat ge in Slaughterhouse Five van Kurt Vonnegut zo vaak hebt gelezen : so it goes, op luchtige wijze, wanneer er weer iemand was gestorven of er iets afgrijselijks gebeurd was. Ge vindt het raar dat die tramsporen daar nog altijd lopen, terwijl alles eromheen is veranderd, van uw broeken tot de geopolitieke situatie. Ge vindt het raar dat er geen doorgeefluiken in de tijd zijn.

Eén keer nog heeft FloFlo mij gebeld, out of the blue op zomaar een middag niet lang geleden. Ze vroeg of ik nog wist wie ze was, wat ik natuurlijk beaamde. Toen zei ze, op die nonchalante manier waarop in een kwartier een gat van tien jaar gedicht wordt, dat haar vader was gestorven en dat ze nu een villa bewoonde met talrijke kamers. Uit de klank van haar stem viel niet af te leiden of ze daar blij mee was.

De stilte na het telefoongesprek was geladen. Het was druilerig buiten en over het raam kroop lijzig een naaktslak. Fonce, Paul, hoorde ik FloFlo weer zeggen – en dat daar stilaan haast bij was.

jp.mulders@skynet.be

JEAN-PAUL MULDERS

Soms zei ze lachend dat haar potige vader mij de nek zou komen breken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content