Hij tekende honderden winkels, hotels en wolkenkrabbers. En toch is het enige interieur van zijn hand dat nog bestaat, zijn eigen appartement in Miami. Een bezoek aan de koning van de kitsch, Morris Lapidus.

Op zijn naam rust nog steeds een vloek. Als architect wordt Morris Lapidus over het algemeen geminacht, want hij is de man die ooit zei dat Mies van der Rohe de pest van de architectuur is. Niet te verwonderen dat de meeste hedendaagse architecten niet hoog met hem oplopen. Toch heeft hij zijn strepen verdiend. Hij is de man van de free flowing line en een architecture of pleasure. In de Verenigde Staten alleen al heeft hij honderden winkels, wolkenkrabbers en hotels ontworpen. Hier en daar wordt zijn naam in schoolboeken opgenomen tussen de grote Amerikaanse architecten.

Drieƫndertig jaar geleden besloot hij met zijn vrouw in een ruim appartement in Florida te gaan wonen. Hij had een architectenkantoor in New York en in Miami, maar het aangename klimaat van de laatste stad, deed het echtpaar naar Miami verhuizen. Meer dan dertig jaar later is de woonruimte nog in identieke staat.

“Ik heb alles ontworpen, van de meubels tot het behangpapier. En omdat het zo tijdloos is, heb ik er nooit iets aan veranderd”, zegt Lapidus. Voor zijn 95 jaar is hij nog steeds heel pienter van geest en blij laat hij zijn huis zien aan geĆÆnteresseerden. Dat alles er nogal kitscherig uitziet, heeft te maken met zijn smaak. “Ze hebben me ooit nog de koning van de kitsch genoemd, maar wat hebben ze mij niet genoemd? Op een colloquium met architecten van over de hele wereld werd gezegd dat ‘Lapidus een genie is, maar hij werkt met rook en kauwgum’. Ze hebben nooit kunnen verdragen dat ik niet van witte dozen hou. Architectuur moet de mensen gelukkig maken, de vormen moeten gracieus en speels zijn. Zeg nu zelf, wat is er sierlijk aan ontwerpen van Mies van der Rohe? Ik heb nooit respect gehad voor zijn theorieĆ«n. ‘Vorm volgt functie’, wat houdt dat nu in? Als je hem vraagt wat je met de aan- en afvoerbuizen moet doen, met de elektriciteitsleidingen en andere nuttige voorzieningen, zegt hij: ‘Verstop ze!’ Ik ben helemaal anders te werk gegaan. Ik bouwde peilers die geen ondersteunende functie hebben en voorzag trappen die nergens naar leiden. De vorm op zich is belangrijk. Het is net zoals bij kledij. Mensen houden van luxe, glamour, en dat moet je bespelen. Ik heb altijd op de zin voor drama ingespeeld. Mijn interieurs concipieerde ik als een set uit het theater of de cinema. Dat heeft ook te maken met mijn opleiding. Aanvankelijk wilde ik acteur worden, maar na drie jaar studies en Ć©Ć©n rolletje op Broadway begreep ik dat ik niet gefascineerd was door het acteren, maar door die hele theaterwereld. Ik ben me gaan verdiepen in decorbouw en ben aan de Columbia school of architecture gaan studeren.

Vreemd genoeg heb ik mijn eerste opdrachten niet in de theaterwereld waargemaakt, maar in winkels. Een vriend vroeg me eens of ik hem wou helpen met het ontwerpen van winkels. In de jaren ’20 waren winkels nog heel rudimentair. Open ruimtes met etalages en open kasten bestonden toen nog niet. Het was dus een nieuwe markt die snel groeide. Over heel de Verenigde Staten heb ik de meest fantastische winkelinrichtingen getekend. Daarbij maakte ik gebruik van de waggel, een grillige vorm die ik kon laten zweven, een kaasgat, ronde openingen in muren en zolderingen, en de bonenstaken, elegante pilasters. Ook jaren later, wanneer ik vooral hotels ging bouwen, ben ik deze ornamenten blijven gebruiken. Mijn stijl was enorm populair, maar de architecten vonden mijn werk maar niets. En toch moeten ze nu toegeven dat mijn werk veel jonge architecten beĆÆnvloedt, zoals Philippe Starck of Rem Koolhaas. Maar ik word maar bij mondjesmaat bestempeld als architect. Als gek daarentegen…”

Toch werd hij onlangs op een colloquium uitgenodigd waar hij naast Tom Ford, de man achter Gucci, op de praatstoel zat. Het is niet verwonderlijk dat hij vandaag aan respect wint: luxe en glamour zijn weer in.

“In 1949, ik was toen al 46, kreeg ik de opdracht van mijn leven. Ben Novack wilde in Miami Beach het grootste en meest luxueuze hotel bouwen. Na heel wat getouwtrek werd het project aan mij toegekend. Ik had al een aantal hotels gebouwd, maar altijd in samenwerking met een andere architect, gezien ik vooral sterk was op interieurvlak. Maar de Fontainebleau werd volledig onder mijn leiding gebouwd. Ik heb toen letterlijk op de werf gewoond – en Ć©Ć©n jaar later was het hotel af.

Dankzij mijn winkelopdrachten had ik al heel wat afgereisd en in veel hotels gelogeerd. Ik wist dus hoe een hotel er vooral niet mocht uitzien. Ik had een hekel gekregen aan lange hotelgangen. Na een vermoeiende reis en een lastige werkdag is niets vervelender dan die ellenlange gang door te moeten, op zoek naar je kamer. Om dit gevoel te vermijden, tekende ik in Fontainebleau de wandelgangen in de vorm van een boog. Zodat je, eens de lift uit, niet naar een eindeloze, ontmoedigende gang moest kijken.”

Het Fontainebleau-hotel bestaat nog steeds en is nog altijd het bekendste hotel van Miami. Maar zijn oorspronkelijke luister heeft het verloren. De inrichting is banaal geworden en van de glamour van weleer is niets meer bewaard. Van alles wat Morris ontworpen heeft, is slechts de constructie behouden. Van de vele fantastische interieurs van zijn hand is er maar Ć©Ć©n die nog bestaat: zijn eigen woning. Hoe kitscherig die ook aandoet, de details zijn ingenieus, de combinaties geniaal, zeker als je bedenkt dat dit appartement meer dan dertig jaar geleden werd ingericht.

“Dit huis is gevuld met ‘momenten’ van mijn leven en dat van mijn vrouw. Zij is zes jaar geleden gestorven en sinds die dag heb ik in huis niets meer verplaatst. Dit was een woning voor hĆ Ć r en nog iedere dag mis ik haar aanwezigheid. Maar zolang ik hier kan blijven wonen en zolang ik kan nadenken over de dingen die ik heb gedaan, en het waarom, heeft alles nog zin. De dag dat mijn geest het opgeeft, hoop ik op een snelle dood.”

Hilde Bouchez / Foto’s Verne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content