Transseksueel wil ze zichzelf niet noemen: “Neen, als meisje in een jongenslichaam had ik geen seksueel, wél een identiteitsprobleem. Ik noem het liever ‘genderdisforie’, een stoornis in de geslachtsidentiteit, het gevoel dat ik in het verkeerde lichaam zat. De zekerheid dat ik geen jongen was, maar een meisje.” Een portret van Marijke. Een vrouw van vijftig.

En neen, ze wil niet op de foto, onherkenbaar wil ze zijn, op straat en bij de bakker. Een doodgewone vrouw, even doordeweeks als de wijde pull en de lange rok die ze draagt. Even eenvoudig als haar studio die nauwelijks groter is dan een studentenkamer en op geen enkele manier verraadt dat de bewoonster in een vorig leven een zakenman was. Haar operatie is geslaagd, maar altijd zullen haar stevige lichaamsbouw en de krachtige lijnen in haar gezicht de aandacht blijven trekken. Beseft ze dat?

Ze haalt haar schouders op: “Ik weet maar al te goed dat sommige mensen mij nooit als een volwaardige vrouw zullen beschouwen. Maar ben ik minder vrouw omdat ik geen baarmoeder heb en geen kinderen kan krijgen? Ben ik minder vrouw omdat mijn lichaam nog enkele mannelijke trekken heeft? Dan zijn er massa’s vrouwen die minder vrouw zijn. De kwestie is dat niemand ooit puur man of vrouw kan zijn. Allemaal hebben we wat kenmerken van het andere geslacht. En à la limite, wat is de essentie van vrouw-zijn? Niemand kan dat precies benoemen. Jij niet, ik niet. Weet je waarom ik het allemaal gedaan heb? ( lang stil) Heel gewoon, om een gelukkig mens te kunnen zijn. Niet méér, niet minder.”

Ik ben een kind van na de oorlog“, zegt ze. “Vijftig jaar geleden werd ik geboren, als jongste van drie zonen. Al heel vroeg, toen ik zo’n vijf jaar oud was, wist ik dat er iets mis was met mij. Als kind kon ik het niet precies vatten. Er was gewoon iets wat ik niet hebben moest. Tussen mijn broers voelde ik mij niet thuis, en ook op school hoorde ik er nooit echt bij. Te midden van die jongens was er altijd dat onbestemde gevoel: bij deze soort hoor ik niet. Maar ook de meisjes met wie ik zo graag wilde spelen, aanvaardden mij nooit als een van hen. Overal viel ik uit de boot. Heel eenzaam groeide ik op.

De uitgelaten jeugdfuifjes tijdens de zomervakanties waren een marteling. Mee uit dansen gaan, flirten, kletsen, lachen? Dat was niets voor mij. Als ik mij weer eens ongemakkelijk voelde, ging ik lopen, het bos in, ver weg van mijn leeftijdsgenoten. De puberteit was vreselijk, psychisch én fysiek een enorme belasting. Alles wat ik vreesde, werd werkelijkheid. Lichaamsdelen die ik haatte, begonnen te werken. Veranderingen waar ik naar snakte, bleven uit. Tot overmaat van ramp tilde een enorme groeischeut mij met kop en schouders boven iedereen uit.

Het strenge, katholieke internaat waar ik naar school ging, met alleen jongens en priesters in de buurt, was een verschrikking. Als homoseksualiteit in die omgeving al zo’n afschuwelijk taboe was, was het gewoon ondenkbaar dat ik dáár ooit zou zeggen: ‘Ik ben geen jongen, maar een meisje in een mannenlijf.’ Ook thuis was mijn probleem onbespreekbaar. Gedachten en gevoelens, daar werd geen aandacht aan besteed.

Bovendien keek mijn moeder hartgrondig op tegen mijn schaarse vrije weekends. Twee dagen lang moest zij dan wassen en strijken om mijn kleren van twee maanden opnieuw netjes in orde te brengen.

Mijn mooiste herinneringen zijn de zomervakanties in ons buitenverblijf. Met de dochters van de buren ging ik de boer op: koeien melken, beesten verzorgen, voeder halen, hooien, schoven rechtop zetten. Ik werd aanvaard zoals ik was en verder werd er niets van mij verwacht. Een groot contrast met thuis, waar ik voortdurend de deftige jongen moest spelen.

Lange tijd heb ik gezocht naar de oorzaak van mijn genderdisforie, maar ik vond geen reden, geen oorzaak en geen schuld. Oké, in mijn kindertijd zijn vreselijke dingen gebeurd. Ik was een niet-gewenst kind, en werd geconfronteerd met mishandeling en seksueel misbruik. Maar wat is oorzaak en wat is gevolg? Ik was een vreemd kind, koppig en weerbarstig, en zat niet goed in mijn vel. Ik kon niet zijn zoals mijn broers, wilde dat ook niet, en lokte op die manier gewelddadige reacties uit. Nooit werden mijn broers zo brutaal mishandeld als ik. Bovendien werd ik tussen mijn vierde en mijn achtste jaar seksueel misbruikt, wat diepe sporen heeft nagelaten, en ook haat en afschuw voor sommige mannen heeft opgewekt. Maar de precieze invloed van al die gebeurtenissen is zo moeilijk te achterhalen. Oorzaak en gevolg lopen onduidelijk door elkaar. In elk geval ging ik almaar minder praten en trok ik me steeds meer terug. Langzaam maar zeker bouwde ik een scherm rond mij op, waar niemand nog doorheen kon.

Dé grote doorbraak, dé grote confrontatie was de overgang van het internaat naar de universiteit. Tot dan had ik permanent tussen de jongens – voor mij: het ándere geslacht – geleefd. Alleen tijdens de weekends of de vakanties zag ik wel eens een meisje. En nu belandde ik plots in een gemengde groep. Wat een verrassing! Eindelijk hoopte ik te kunnen achterhalen wie ik nu werkelijk was. Ik had wel eens een bepaalde vorm van travestie uitgeprobeerd, maar die ervaring was zeer beperkt gebleven. Als ik bij mijn meter ging logeren, vergat ik soms met opzet mijn pyjama in te pakken zodat ik – naakt slapen was immers ongehoord – een nachthemdje van een van mijn nichtjes moest aantrekken. Zulke dingen vond ik fijn. Het was geen echte travestie, veeleer een vorm van fetisjisme, mijn manier om uiting te geven aan al die moeilijke gevoelens.

Tijdens mijn eerste kandidatuur rechten kwam ik tot de ontstellende conclusie dat ik tot de ene noch tot de andere soort behoorde. Ik had toen een vriendinnetje met wie het niet lukte, en omdat ik besefte dat ik de oorzaak van dat probleem bij mezelf moest zoeken, besloot ik een psychiater te raadplegen. Heel onhandig probeerde ik die man uit te leggen dat ik in een verkeerd lichaam zat. ‘Ik ben een meisje’, stamelde ik, een reus van een vent, en die man bekeek mij alsof hij het in Keulen hoorde donderen. Nog nooit had hij gehoord van een vrouw in een mannenlichaam. In die tijd was zoiets onbespreekbaar. Dat kon niet. Dat mocht niet. Dat bestond niet. ( lacht schamper) Zijn conclusie was dat ik problemen had met een verlate puberteit. ‘Trouw, maak kinderen en het probleem zal vanzelf verdwijnen’, luidde zijn advies.

Ik besloot zijn raad voorlopig niet op te volgen, en verder op zoek te gaan. Maar telkens als ik iemand met genderdisforie op het spoor kwam, verzeilde ik in de hoerenbuurt. In die tijd, begin jaren zestig, moest je voor een geslachtsoperatie naar Casablanca, en de weinige omgebouwde transseksuelen kwamen steevast in de prostitutie terecht. Eén ding wist ik zeker: dát leven wilde ik onder geen beding leiden.

Ten slotte heb ik toch maar het advies van die psychiater gevolgd. Ik trouwde en suste mezelf met de gedachte dat een huwelijk wellicht de enige, juiste manier was om mijn probleem op te lossen. ( ernstig) Ik hield van mijn vrouw. Heus, ik hield van haar en probeerde in mijn hoofd een ‘knop’ om te draaien. Ik begon carrière te maken, zorgde steeds weer voor nieuwe uitdagingen, moeilijker taken, meer verantwoordelijkheid. Ik begon als juridisch adviseur in een internationaal bedrijf en werd al snel een drukbezette manager. Een echte yuppie was ik, een workaholic die de hele wereld afreisde en tijdens rijkelijke zakenlunches miljoenencontracten besprak. Dat leven gaf mij een kick, en vooral de mogelijkheid om thuis te vluchten en ontzettend veel te drinken. Voor de buitenwereld was er niets aan de hand: ik was een hardwerkend zakenman met een mooie vrouw, twee leuke kindjes, een groot huis en een chique auto. En de alcohol? Dat was gepermitteerd, sociaal drinken heette dat.

Zelfs de huisarts rook geen onraad. Toen ik na de geboorte van mijn oudste dochter diep in de put raakte, en ten einde raad bij hem aanklopte, wist de arme man niet wat hem overkwam. Toen hij mijn verhaal hoorde, sloeg hij bleek uit en stuurde mij meteen naar een psychiater die tot mijn ontzetting een belangrijke klant van mijn bedrijf bleek te zijn. Allebei klapten we dicht, en een uur lang zaten we tegenover elkaar zonder één woord te zeggen. En toen ik uiteindelijk het ereloon betaalde, was mijn problematiek zelfs niet ter sprake gekomen.

Misschien ben ik wel een homo, begon ik te denken. Om dát uit te zoeken, begon ik homobars te bezoeken. Dat was best een leuke en boeiende periode. Het liefst ging ik naar een gemengde club waar ook lesbiennes kwamen. Aan de rechterkant zaten de échte mannen: homo’s die over hun vriend als mijn vrouw spraken. Links: de verwijfde types die hun vriend mijne vent noemden. Tussen hen in: de lesbiennes. ‘Jij hoort niet thuis bij die mannen’, zeiden die tegen mij, ‘jij bent een van ons.’ Ze voelden wel aan dat ik een speciaal geval was.

Intussen ging het thuis almaar slechter. Ik bleef langer weg, tot 3 à 4 uur ’s nachts, en slaagde er op den duur niet meer in enige aandacht aan mijn vrouw te besteden. ( stil) Ook seksueel was het heel moeilijk tussen ons. Daar hebben we vaak ruzie om gemaakt.

Ik was haast nooit meer thuis, ons huwelijk bestond alleen nog op papier. Nog altijd vraag ik mij af of mijn vrouw ooit geweten heeft wat er precies met mij aan de hand was. Ik vermoed het wel, maar kan het haar niet meer vragen, want tegenwoordig verloopt onze communicatie uitsluitend via de advocaat. Zij haat mij omdat ik haar droom over een mooi gezin kapot heb gemaakt.

Toen ik besloot om mij te laten opereren, heeft mijn vrouw alle contact verbroken. ( stil) Na een tijdje mocht ik ook mijn kinderen niet meer zien. Dát is de grootste pijn in mijn leven. Ik heb mijn best gedaan om een goede vader te zijn, ik droeg mijn kinderen op handen, en voelde mij tijdens de zwangerschappen soms meer in verwachting dan mijn vrouw. Ik was ook wel jaloers op haar, omdat zij die kinderen mocht dragen, en ik niet. Na de echtscheiding heb ik met alle middelen geprobeerd bezoekrecht af te dwingen, maar hoe meer ik als vrouw begon te leven, hoe zotter mijn omgeving mij verklaarde, en hoe moeilijker het voor de kinderen werd mij nog te aanvaarden. ‘U bent verwerpelijk’, zei de rechter tegen mij, toen hij besliste mij mijn kinderen af te nemen.

Mijn dochters zijn nu 19 en 22 jaar. Zeven jaar lang heb ik hen niet meer gezien. Pas op, ik begrijp hun zwijgen. Uiteindelijk hebben zij niet de vader gekregen waar ze recht op hadden, en werden zij opgevoed door de vrouw die ik zo gekwetst heb, die hertrouwd is en zonder mij een nieuw leven heeft opgebouwd. Voor hen ben ik een buitenstaander, een inbreker, een gek.”

De echtscheiding was een heuse aardbeving. “Ik besefte heel scherp dat ik, samen met mijn huwelijk, meteen alles zou verliezen: mijn gezin, mijn kinderen, mijn werk, mijn status, mijn familie. Het was een sprong in de leegte en dat durfde ik niet. Een tijdlang probeerde ik mij nog krampachtig aan de laatste strohalmen vast te grijpen. Ik bleef werken om het onderhoudsgeld te betalen en ik bleef drinken, of beter gezegd: zuipen. Een fles vodka, een bakske duvel, daar draaide ik mijn hand niet voor om. Met de klanten ging ik dineren: aperitiefjes, witte wijn, rode wijn, pousse-cafés. Ik bleef autorijden en had de hoerenchance dat ik nooit een ongeluk veroorzaakt heb.

Maar op een dag brak er iets in mij, ik kon dat leven niet langer volhouden. Omdat mijn enige verlangen – een gewone vrouw te zijn – onbereikbaar was, zag ik op den duur maar één oplossing: doodgaan. Opnieuw kwam ik bij een psychiater terecht die zijn oren niet kon geloven toen hij mijn verhaal hoorde. Stel je voor, een man van 120 kilo die beweert een vrouw te zijn. Hij heeft mij laten colloqueren, verklaarde me schizofreen en kleefde me nog allerlei andere psychiatrische etiketten op, maar nooit zag hij mij zoals ik werkelijk was: een vrouw in een mannenlichaam.

Zelf wist ik intussen heel duidelijk wat er met mij aan de hand was. Nadat ik een Franse tv-uitzending had gezien over een arts die zelf genderdisforie had, waren de puzzelstukken in elkaar gevallen: ‘Dit is het! Eindelijk heeft het een naam.’ Opluchting en angst wisselden elkaar af. Een tijdlang heb ik zelfs met hormonenpreparaten geëxperimenteerd. Door gewoon de pil te nemen, verminderden mijn mannelijke hormonen en begon ik secundaire vrouwelijke geslachtskenmerken te ontwikkelen.

Na mijn opname in de psychiatrie vertelde ik de afgevaardigd bestuurder van het bedrijf – een goede collega die ook wel zag dat er iets mis was – over mijn plannen tot geslachtsverandering. ‘Besef goed dat je je huidige job zult verliezen, en dat je héél dankbaar zult mogen zijn, als je nog ergens als secretaresse aan de slag kunt’, zei hij me vlakaf.”

Opnieuw volgde er een opname die vrij lang duurde: “Voor het eerst ontmoette ik een psychiater die oprecht bereid was mij te helpen. Eerst hielp hij mij ontwennen, want ik lééfde op drank en medicijnen. Glashelder herinner ik me nog hoe hij op een dag, in het ziekenhuis, naar mij toekwam: ‘Zullen we alvast met de hormonenkuur beginnen?’ Dat voorstel klonk mij als muziek in de oren. Uiteindelijk hebben we nog enkele weken gewacht, tot ik zelf geen uitstel meer duldde: ‘Begin er nu maar aan. Zo snel mogelijk. Het liefst nog vandaag.’

Geslachtsverandering is een langdurig proces dat vanaf een bepaald punt onomkeerbaar is. Het medische gedeelte bestaat uit een hormonenkuur, de eigenlijke start van een chemische castratie. Terwijl mijn mannelijke hormonen door medicatie werden afgebouwd, kreeg ik de eerste vrouwelijke toegediend. Ik genoot van alle hormonale veranderingen – borstontwikkeling, minder beharing, vetverschuiving – en vond het heerlijk om eindelijk mijn eigen lichaam te krijgen. ( schatert) Het waren dagen van absolute euforie, van puur plezier. Een feest, een kermis. Heel licht om dragen.

Tegelijkertijd startte een psychiatrische begeleiding van twee jaar om uit te zoeken of ik echt wel genderdisforisch was. Dat was ook de periode van de real life test. ( plechtig) De test van het echte leven. Het spel dat ik een leven lang gespeeld had, liet ik nu eindelijk vallen om in alle duidelijkheid als vrouw naar buiten te komen. Dat was een zeer moeilijke stap, want uiteindelijk wás ik nog geen échte vrouw. Als een man in vrouwenkleren liep ik door de stad. Met pijn in het hart en met angst in de ogen, want de blikken en het commentaar van de mensen kwamen hard aan: ‘Kijk daar, een vent met een rokje aan!’ Of het gegiechel nadat men mij poeslief de weg had gevraagd: ‘Heb je die stem gehoord?’ Dat was zo pijnlijk, zo hard, zo moeilijk. Soms vond ik de moed niet om buiten te komen en sloot ik mij op, ver weg van de mensen. Dan sloeg ik mezelf voor het hoofd: ‘Waar ben ik toch mee bezig? Wat doe ik mezelf toch aan?’

‘Je hebt het zelf gezocht’, kreeg ik vaak als commentaar. ( boos) Alsof ikzelf voor dat soort leven gekozen had. Ik was zo kwetsbaar, zo fragiel, mijn evenwicht was zo snel verstoord.

De real life test duurde twee jaar, een eenzame tijd waarin ik schuchter mijn eigen leven leidde en van Gent naar Brussel verhuisde, op de vlucht voor de schande en de roddels. Ik wilde niet dat mijn kinderen de veranderingen in mijn lichaam zouden zien, of met hun vader gepest zouden worden. Slechts twee mensen kende ik in Brussel, en precies die twee hebben mij daadwerkelijk geholpen en gerespecteerd om de mens die ik was.

In die periode werd ook mijn baard geëpileerd. Tegenwoordig gebeurt dat met lasertechnieken, maar toen – halfweg de jaren tachtig – probeerde men, haartje per haartje, met een elektrisch schokje de haarwortel te vernietigen. Pijnlijk, hoor! Probeer maar eens een uur lang onbeweeglijk te blijven liggen terwijl iemand met stroomschokjes je gezicht bewerkt.

Uiteindelijk kreeg ik na twee jaar de toestemming om mij te laten opereren. Overtuigend had ik het bewijs geleverd dat het mij menens was.”

De operatie – het wegsnijden van het mannelijk lid en de teelballen én het creëren van een neo-vagina – was een zware ingreep die bijna negen uur duurde. “Maar voor mij was het een feest, een sinterklaascadeau. ’s Ochtends in het ziekenhuis, toen men mij klaar maakte voor de operatie, bekeek ik voor het laatst mijn mannenlichaam: ‘Eindelijk! Dit hoef ik nooit meer te zien.’ Een heerlijk gevoel. En twee dagen later, toen het verband verwijderd werd, liet de chirurg mij tactvol alleen om zelf te ontdekken wat er met mijn lichaam was gebeurd. Eerlijk toegeven, het was geen fraai gezicht – pas geopereerd, bont en blauw, een wiek in de wonde – maar tegelijkertijd was het zo’n bevrijding. Eindelijk had ik het lichaam waar ik mijn hele leven naar had verlangd. Een gevoel van voltooiing overviel mij: ‘Alles is volbracht. Eindelijk ben ik een vrouw. Nu kan ik in vrede sterven.’

Dat was de eerste operatie, pas enkele maanden later gebeurde de afwerking: een kleinere ingreep waarbij de overtollige huid van de balzak, waarmee de clitoris en schaamlippen waren gevormd, werd weggesneden. Nu was mijn ombouw compleet.

Vijftien jaar geleden, toen ik geopereerd werd, was zo’n ingreep nog een zeldzaamheid. Nu is dat wel anders. In Gent en Antwerpen word je tegenwoordig door gespecialiseerde genderteams opgevangen en begeleid. Ik heb het allemaal zelf moeten uitzoeken: de medicatie, de behandeling, de terugbetaling door de ziekteverzekering. Ik was een voorvechtster en stond op de barricades om terugbetalingen door de ziekenfondsen in de wacht te slepen. Intussen wordt de ingreep door het Riziv erkend. Gelukkig maar, want goedkoop is het niet. Zélf heb ik voor de operatie, zonder hospitalisatie, 400.000 fr. betaald. Een doosje met 20 pillen, goed voor tien dagen, kostte 2000 fr. en de epilatie benam 100 uur: 2500 fr. per uur. Maar nu liggen de tarieven alweer een stuk hoger.

Na een herstelperiode van enkele maanden probeerde ik mijn leven weer op te nemen. De eerste grote klap kreeg ik bij het solliciteren. Pas op, ik zocht niet naar dé grote jobs die ik voordien kon krijgen. Nee, met een heel gewone baan in overeenstemming met mijn diploma, zou ik al heel tevreden zijn. Maar ook dat lukte niet. ‘Nee, wij willen niemand zoals u’, luidde de boodschap telkens weer. Daar stond ik dan, uitgerangeerd. Na mijn gezin, mijn familie en mijn vriendenkring liet nu ook de maatschappij mij vallen. Wat moest ik doen? Een extra probleem was dat mijn diploma een jongensnaam vermeldde en dus geen enkele waarde had. En het ministerie van Onderwijs weigerde een nieuw diploma uit te schrijven op naam van Marijke. Ook op mijn identiteitskaart staat nog altijd geen V, maar een grote M. ( lacht) De M van Madame, zeg ik altijd. Tja, de procedure voor een naamsverandering bij de rechtbank van eerste aanleg sleept al drie jaar aan.

Uiteindelijk ben ik als vrijwilligster aan de slag gegaan en leef ik nu van een uitkering. En toch noem ik mezelf op dit moment een van de rijkste mensen ter wereld. ( lacht) Oké, ik heb geen geld. Na alles wat ik voor mijn ombouw betaald heb, hou ik geen cent meer over. Maar als je de tering naar de nering zet, en daarmee tevreden kunt zijn, is geluk nog heel goed mogelijk. Heel vaak had ik het gevoel dat alles mij ontnomen werd, maar nu ik geleerd heb mijn normen en mijn wensen zeer laag te leggen en niets meer voor mezelf opeis, krijg ik alles terug. Nu heb ik het gevoel dat ik in mijn leven iets bereikt heb. Ik ben opnieuw beginnen te studeren en heb nu vrienden die oprecht om mij geven. Mensen bij wie ik thuis mag komen. Bezigheden waar ik om gerespecteerd wordt. Op anonieme basis verleen ik juridisch advies aan een aantal prestigieuze instellingen – de namen wil ik hier niet noemen – waar ik een graag geziene gast ben. Verder is er de schoonheid en de troost van het lezen, studeren, tekenen en van de muziek. Het Stabat Mater van Pergolesi, het Requiem van Vivaldi. Zo genezend als je depressief bent. Of dat liedje van Queen, die éne passage als hij zingt dat hij niet om het leven heeft gevraagd. Of Bach: ‘Ich habe genug. Welt, ich bleibe nicht mehr hier. Hab ich doch kein Teil an dir.’ Of dromen bij Schiller: ‘Alle Menschen werden Brüder.’ Lezen, zoeken, luisteren, genieten. Ik heb de oosterse filosofie ontdekt, boeken over zen en meditatie. Ik leef nu anders, noem mezelf gelovig en heb het gevoel dat ik een rijker en beter mens geworden ben.”

Natuurlijk blijven er pijnpunten, zegt Marijke: “Mijn kinderen op de eerste plaats. Op dat vlak kan ik niets forceren en alleen maar hopen dat ze op een goede dag de keuze zullen maken om mij opnieuw te zien. En áls ze komen, verwacht ik dat het met kwaadheid, agressie en verwijten zal zijn. Dan hoeven zij niet te luisteren naar mijn verhaal, maar zal ik naar het hunne luisteren, naar hun verdriet en hun gemis. Want toen zij een vader nodig hadden, was ik er niet. Het zal een moeilijke en pijnlijke confrontatie zijn, maar ook de weg naar iets anders, iets nieuws. ( lang stil) Ik kan alleen maar afwachten, de tijd zijn werk laten doen. En misschien komen mijn kinderen nooit.

Ook het contact met mijn familie blijft verstoord. Toen mijn vader ziek werd, wilde ik mijn broer zien. ‘Wacht even’, zei mijn schoonzus in de deuropening, ‘ik zal hem vragen of ik jou mag binnenlaten.’ Dat wilde hij dus niet. ( glimlacht) Tja, en enkele dagen later, toen mijn broer niet thuis was, liet mijn schoonzus mij toch binnen en maakten we er een gezellige boel van.

‘Mama, wie is die mevrouw?’ vroeg haar zoontje plots. Stel je voor, die jongen had mij nog nooit gezien. ( schatert) Toen zei ze tegen dat kind: ‘Dat is geen mevrouw, dat is nonkel Ivo!’ ( opnieuw ernstig) Nu kan ik er wel om lachen, maar sommige dingen zijn zo pijnlijk. Toen ik mijn vader op zijn sterfbed bezocht, stuurde hij mij weg. Ongewenst was ik bij mijn geboorte, ongewenst ook bij zijn dood. Een keiharde cirkel. Daar bleef het niet bij, op de doodsbrief stond ik als man vermeld, en wat ongemakkelijk maakte mijn moeder mij duidelijk dat ik noch op de begrafenis, noch bij de koffiemaaltijd welkom was: ‘Je hoort er niet meer bij.’

Toen ik toch in de kerk verscheen, stond mijn broer mij in het portaal op te wachten. ‘Jij komt hier niet in’, zei hij dreigend. ‘De toegang tot je eigen huis kun je mij ontzeggen’, antwoordde ik, ‘maar in dit huis heb jij dat recht niet.’

Uiteindelijk heb ik de begrafenisdienst toch bijgewoond, op een onopvallend plekje achterin. Maar niemand wilde mij vertellen waar mijn vaders as verstrooid zou worden. Pas na ettelijke brieven naar de gemeente kwam ik te weten op welke plek ik afscheid van mijn vader kon nemen. ( stil) Zoiets is niet gemakkelijk.

Mijn moeder heeft wel pogingen gedaan om mij te begrijpen, maar ze vatte de pointe niet. ‘Als je dat per se wilt laten wegsnijden’, zei ze voor mijn operatie, ‘doe dat dan, maar blijf je verder als man gedragen, behoud je job en draag mannenkleren.’ Ze begrijpt gewoon niet dat het niet alleen om mijn lichaam, maar om mijn totále identiteit gaat. Toch probeer ik haar te sparen en de confrontatie met mijn vrouw-zijn zo zacht mogelijk te houden. Zo draag ik in haar bijzijn altijd een broek, al loop ik ’s zomers ook liever in een fris rokje rond.

Door mijn genderdisforie ben ik zeer tolerant geworden voor minderheden en buitenbeentjes. Ik haat het Vlaams Blok, predikanten van onverdraagzaamheid. Maar nooit zal ik beweren dat de Kerk niet tolerant is tegenover seksueel andersgeaarden. Ik heb geleerd een onderscheid te maken tussen de Kerk als instituut en de mensen die er deel van uitmaken. Overal tref je mensen die oordelen en veroordelen, die verdraagzaam of onverdraagzaam zijn. Mijn persoonlijke ervaringen met écht gelovige mensen is positief.

Ach, wat wil ik bewijzen met mijn verhaal? Niets, helemaal niets. Slechts één ding weet ik zeker. Als je opgesloten zit in een lichaam dat niet het jouwe is, als je niet in je seksuele eigenheid erkend wordt, als je niet naar jezelf kunt kijken, kun je onmogelijk tot ontwikkeling komen. Daarom zeg ik in alle duidelijkheid: zonder ombouw is er geen aanvaardbaar leven mogelijk voor mensen zoals ik.”

Genderstichting, Pekelharing 2, 9000 Gent, 09-233 08 54, site: http://users.belgacom.net/genderstichting, e-mail: art.genderstichting@steunpunt.be

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content