Piet Swimberghe

Belgisch art-decozilver is erg schaars en minder gekend. Dat maakt de tentoonstelling in het Sterckshof van werk uit Antwerpse, Brusselse en Gentse ateliers zo boeiend.

PIET SWIMBERGHE

Art-decozilver is allang een gevestigde waarde in de antiekhandel. Tien jaar geleden moest je voor een sierlijke koffiepot van de Deen Georg Jensen samen met Jean Puiforcat dé grote zilverontwerper van het interbellum al een fortuin ophoesten. Ook Belgisch zilver uit die tijd wordt gezocht, maar is minder gekend. Daarom is een tentoonstelling over het werk van de Antwerpse, Brusselse en Gentse ateliers boeiend.

In België heeft de art-decostijl de edelsmeedkunst later bevrucht dan de architectuur en de meubelkunst. De Duitse en Franse zilversmeden namen eerder, voor de oorlog al, afstand van de weelderige art nouveau. Ze versoberden hun stijl en evolueerden naar een geometrische, nauwelijks versierde vormentaal. In ons land lag de achterstand minder aan de ontwerpers dan aan het publiek, dat niet gebrand was op modern zilverwerk. Het verkoos klassieke serviezen in rococostijl. Bijgevolg is Belgisch art-decozilver erg schaars. In de handel vind je meer verzilverd metaal, maar daar schenkt de tentoonstelling jammer genoeg nauwelijks aandacht aan. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde stilaan de mode en viel modern serviesgoed wel in de smaak. De industrie drong steeds meer vereenvoudigde voorwerpen op, soberheid werd niet langer met avant-garde geassocieerd.

Dit vertragingseffect had echter tot gevolg dat tot diep in de jaren ’50 vooroorlogse modellen werden verkocht. Een art-decotheepot kan dus evengoed uit 1935 stammen dan uit 1953. Pas rond de Wereldtentoonstelling van ’58 verandert de stijl van het zilverwerk helemaal. Op het ogenblik dat de commerciële zilversmeedkunst teloorgaat : in de jaren ’60 en ’70 sluiten de meeste ateliers hun deuren. Daar waren drie redenen voor : het enorme succes van het verzilverd metaal, de plotse stijging van de zilverprijs en een gebrek aan talent.

Om zoveel werkhuizen ging het ook weer niet. De tenoren van de vooroorlogse zilversmeedkunst waren de Brusselse firma’s Wolfers Frères, Delheid en Altenloh. De vermaarde ontwerper Philippe Wolfers toonde op de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes in 1925 in Parijs, een fraai theeservies, de Gioconda. Maar echt modern was het werk van Wolfers niet, vergeleken met wat zijn Franse confrater Puiforcat realiseerde. De firma Delheid bracht in de jaren ’30 mooie stukken uit, zoals sporttrofeeën, cocktailsets, koffie- en theeserviezen, rookgerei en uiteraard bestek. Sommige objecten waren progressief van stijl en leunden aan bij de moderne architectuur van toen.

Daarnaast waren er kleine ateliers actief, zoals de gebroeders Holemans in Brussel, het atelier van Rie Haan in Antwerpen, en Bourdon en Loosfelt in Gent. Ze maakten ook veel cultusvoorwerpen voor de eredienst. Waar de art deco voor het gewone tafelzilver weinig succes kende, was het erg populair in de kerk. De grote gangmakers van de moderne stijl waren benedictijnen. Na de Eerste Wereldoorlog streefden ze naar een versobering van de vormgeving, als reactie tegen de te rijke neogotiek. Dankzij Dom Martin en de gebroeders Holemans uit Brussel ontstonden sobere cultusobjecten die ook in het buitenland succes hadden. De kleine ateliers verstuurden duizenden cibories over de hele wereld. Veel kerkelijk zilver was bestemd voor Afrika. In de jaren ’30 ontkiemde zelfs een Afrikaanse variant van de art-decostijl.

De kleine ateliers van Antwerpen, Brussel en Gent produceerden minder tafelzilver. Volgens de zilverspecialist, Philippe Lisabeth, medewerker van onze antiekrubriek, kochten ze veel zilver van grote fabrikanten, maar voorzagen dat van een eigen meestermerk. Door een wet uit 1868 was dit toegestaan. Dit leidt tot verwarring. In de antiekhandel kan je bijvoorbeeld een kandelaar aantreffen, gegoten door een buitenlandse fabrikant, maar voorzien van een Gents meestermerk.

Als je na een bezoek aan de tentoonstelling verleid wordt om zilver uit het interbellum te verzamelen, zal je diep in de geldbeugel moeten tasten. Het is behoorlijk prijzig, zegt onze expert. Meest gewild zijn de bestekken. Voor een couvert (vork met lepel) van de firma Wolfers of Delheid moet je toch 2000 à 3000 fr. per stuk rekenen. Een volledig bestek met messen kost ten minste 30.000 à 40.000 fr. Hoe zuiverder de stijl, hoe hoger de prijs.

Je vindt ook veel verzilverd art-decobestekwerk. Het is minder prijzig, maar meestal wel versleten. Het moet al heel speciaal van vorm zijn om wat waarde te hebben. Een doorsnee verzilverd bestek (een stel van 6 couverts met bijbehorende messen) kost zo’n 10.000 fr. of meer.

Theeserviezen waren het meest prestigieuze zilverwerk uit die tijd. Ze bestaan uit een theepot, een suikerpot, een melkkan en een theebusje. De fraaiste stukken zijn strak geometrisch : bolvormig of vierkant, de oppervlakte is glad en onversierd. Van de meest kostbare stukken zijn de oren van ivoor, onyx of ebbenhout. Bakeliet was een minderwaardig materiaal, bestemd voor verzilverde objecten. Massieve theeserviezen van de grote Brusselse firma’s zijn goed voor 100.000 à 120.000 fr. : hoe moderner, hoe duurder. Een verzilverd serviesje tik je reeds voor een 30.000 fr. op de kop. Philippe Lisabeth waarschuwt er wel voor dat nogal wat brocanteurs kopieën slijten, die nauwelijks waarde hebben.

Voor een paar massief zilveren kandelaars moet je al snel 60.000 à 80.000 fr. neertellen. Verzilverde exemplaren kosten soms niet eens 20.000 fr. Art-decoterrines en groenteschalen zijn eerder zeldzaam, maar doordat je ze meestal apart vindt, zijn ze niet zo prijzig : per stuk betaal je een paar duizend frank.

Volgens onze zilverexpert mag je het belang van de lokale zilversmeden evenwel niet overschatten. Hun kerkelijk zilver kan mooi zijn, maar is financieel geen goede belegging.

De tentoonstelling Art-Decozilver in het Provinciaal Museum Sterckshof (Hooftvunderlei 160, Deurne-Antwerpen) loopt van 27 februari tot 27 mei. Dagelijks open van 10 tot 17 u.30. Gesloten op maandag.

Het neusje van de zalm : een koffie- en theeservies uit 1935 van de firma Wolfers. Van het beste dat er ooit in ons land werd gemaakt.

De kleine ateliers van Gent en Antwerpen specialiseerden zich in cultusobjecten en trofeeën. Dit exemplaar werd in 1925 door Jules Fonson en Geo Verbanck gemaakt naar een ontwerp van Albert Kuyck.

Een onderschatte tak van de edelsmeedkunst : de cultusobjecten. Deze schaal met ampullen, waterbekken en wijwateremmer is van Dom Martin.

In de jaren ’30 maakte ook het huis Delheid prachtig zilverwerk, zoals deze fraaie jardinière, gemaakt voor rijkelui.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content