Een van mijn koosnaampjes voor Tom is Wrongske Sjette. Enkel de lezers onder u die van dezelfde gemeente zijn als ik zullen daarmee weten welk vlees ik in de kuip heb. Wrongske Sjette of – hoe veel minder sexy klinkt het in het AN – Kluwentje Wol, was een volksfiguur uit mijn kindertijd. Alles kwam hem van pas: konijnen- en mollenpelsjes, oud ijzer en afgedankte kleren. De vriendelijke, te voet rondtrekkende vrijbuiter met de jutten zak op de rug kreeg ook nog andere dingen toegestopt van de huisvrouwen: brood, suiker, confituur en god weet wat nog allemaal.

Wat Tom met Wrongske gemeen heeft, is zijn verzamelwoede. In zijn kunstatelier en opslagplaats achter in de tuin liggen zijn strandvondsten: popjes, ballen, plastieken bloemen, verroest metaal, wrakhout, beenderen, dierenschedels, kinderschoentjes, keien, schelpen, door de zee afgeronde bakstenen en klompen was. Ons huis is gevuld met honderden schatten die hij op straat heeft gevonden: boeken, meubels, radio’s en keukengerei.

Voor de Wrongske Sjettes van deze wereld is er geen idealere stad dan New York. Haar bewoners wonen klein, ze verhuizen veel en ze consumeren zich een ongeluk. Weggooien is het motto van velen. Niet dat Tom soms niet gaat rondsnuisteren in winkels. Zo gaat hij bijvoorbeeld weleens langs bij de Nigeriaan die goedkope tweedehands meubels verkoopt aan de armen en de nieuwe immigranten uit de buurt. Verder is Tom ook een bekend gezicht in de winkeltjes in de omgeving die tweedehands kleren verkopen tegen belachelijk lage prijzen. Het echte Wrongske Sjette mag dan wel altijd in dezelfde kleren hebben rondgelopen, van zijn New Yorkse naamgenoot kan dit niet worden gezegd. Niet dat Tom een modeslaaf is. Verre van. Hij is gewoon de bezitter van veel afdragertjes die hij ofwel op straat heeft gevonden ofwel spotgoedkoop heeft gekocht. Toch is Tom helemaal niet gierig. Hij kan er alleen niet bij dat zoveel mensen perfecte spullen wegdoen om ze te vervangen door dure, nieuwe rommel.

“En wat heeft je vriend jou voor je verjaardag gegeven?” vroeg een kennis me. Ik zat in het gezelschap van Amerikaanse vrouwen die zich onledig hielden met het peilen van de diepte van de liefde van hun mannen aan de hand van de waarde van de Valentijn- en verjaardagsgeschenken die ze van hen hadden gekregen. “Meestal geeft hij me een kunstwerk,” antwoordde ik wat ironisch, “maar dit jaar kreeg ik een mooie collectie kleren.” Nog vóór iemand me vroeg wie de ontwerper was, verschoof de aandacht – in typisch Amerikaanse stijl – alweer naar iemand anders in de groep. Het was anders een schattig cadeau. Ik zie hem er nog mee thuiskomen. “Hier, voor je verjaardag”, zei hij stralend terwijl hij me een verkreukelde, bruine papieren zak overhandigde. “Een hele zak kleren van Het Leger des Heils voor vijf dollar!” Daarmee werd ik de vertederde eigenares van tien authentieke kledingstukken uit het begin van de jaren zeventig, die ik voorlopig nog maar zelden heb gedragen. “Ik heb er veel tijd in gestoken om ze uit te kiezen”, zei mijn Wrongske er nog bij. Daar twijfelde ik niet aan. Het Amerikaanse Leger des Heils verdrinkt in de afgedankte kleren. Elke week wordt de liefdadigheidsinstelling overstelpt met jurken, jassen, dassen, broeken, hemden en sokken, sommige nog met het prijskaartje eraan. Duizenden arbeiders (ex-drugverslaafden die voor hun kost en inwoon werken) sorteren de spullen in 119 magazijnen. De schone, onbeschadigde kleren, ongeveer één op vijf stuks, zijn bestemd voor de Amerikaanse armen of tweedehands winkels. De rest wordt in gigantische machines gegooid die de kleren binden in pakken van 500 kg. Voddenhandelaars kopen de balen voor 4 frank per kg en sturen die dan naar derdewereldlanden.

De enorme consumptie in de jaren negentig is verantwoordelijk voor een nooit eerder geziene berg van afdankertjes. Amerikanen kochten 17,2 miljard nieuwe kledingstukken in 1998, 16 procent meer dan in 1993. Het Leger des Heils alleen al kreeg vorig jaar verschillende honderden miljoenen stuks.

Weinig Amerikanen herstellen nog kleren. Kleren zijn ook relatief goedkoper aan het worden. De prijzen ervan stegen in de laatste tien jaren slechts met 13 %, tegenover een gemiddelde stijging van 34 % voor de rest van de consumptiegoederen. Maar de belangrijkste reden voor het snelle wegwerpen is de snel veranderende mode voor vrouwen, mannen en jongeren. Weinig kinderen zijn nog tevreden met de “ouderwetse” kleren van hun oudere broertjes of zusjes. Kleren zijn zo vervangbaar geworden dat menig Amerikaans schoolhoofd klaagt dat hij geen blijf weet met alle gevonden voorwerpen. Zelfs het gerief in de Leger des Heils-winkels is een kort leven beschoren. Wat na een maand niet is verkocht, wordt van het rek gehaald en onverbiddelijk verbannen naar plaatsen zoals Mexico of Senegal. “Je grootmoeder was eens kwaad op Wrongske omdat hij haar natte dweil van de haag had gegrist”, zo vertelt mijn vader. “Oh pardon madam,” zei Wrongske, “ik dacht dat ’t een vodje was.” Kon de kieskeurige verzamelaar maar eens de voddenberg van Amerika zien.

Jacqueline Goossens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content