Wim Delvoye heeft een nieuw meesterwerk klaar. Het heet Cloaca en is, nu men uitgeraasd is over Big Brother, het spraakmakende item in allerhande media. Nochtans lijkt Cloaca een onschuldig ding: een machine die doodgewone, alledaagse drollen produceert.

Ik neem zelden de trein, een paar keer per jaar”, zegt Wim Delvoye. “Als ik zo’n jonge gast zie sleuren met een tekenmap – hij is op weg naar huis, meestal in een klein dorpje – dan ga ik naast hem zitten en begin een gesprek over kunst. Dan vraag ik: ‘En wat denk jij nu van die charlatan van een Delvoye?’ Geen kat die mij herkent, hoor. Soms heb ik geluk en blijkt hij ‘den Delvoye’ best wel goed te vinden. Dan doe ik mijn uiterste best om te bewijzen hoe slecht die eigenlijk is.” Wim Delvoye heeft een gezond gevoel voor humor. Hij houdt van practical jokes en dubbelzinnigheden. Hij heeft een afkeer van stoffige intellectuelen en van mensen die “denken niet conformistisch te zijn, maar netjes elke opening of première bezoeken”. Hij maakt het kunstcircuitgangers en -critici soms moeilijk, want in zijn oeuvre schuwt hij geen weidse, mediatieke bewegingen. “Kunst moet communiceren”, meent hij. “Ik zoek beelden die op ieders netvlies blijven branden.”

Dat klopt alvast voor zijn Cloaca, de infernale en tegelijk ludieke installatie die nu in het Antwerpse Muhka opgesteld staat. Cloaca noemt hij zelf zijn strontmachine. Het is een meterslang werk dat bestaat uit reactors, pompen, centrifuges, slangen, software en buizen. Het is een gortdroge, mechanische uitbeelding van het spijsverteringstelsel van de mens. Aan de ene kant van het rechthoekige laboratorium wordt voedsel in een trechter gegooid, een vastgesteld aantal uren later verschijnt aan de andere kant het eindproduct: authentieke fecaliën.

Delvoye heeft acht jaar op het idee gebroed, de afgelopen twee jaar heeft hij zich met weinig anders beziggehouden dan met de uitwerking ervan. “Het is ongelooflijk hoeveel denkwerk er kruipt in het namaken van een simpele drol”, zegt hij. “Om nog te zwijgen over het geld. De machine heeft miljoenen gekost en een enkele drol draaien kost mij evenveel als een vliegtuigticket. Cloaca is de perfecte replica van ons gastro-intestinaal stelsel. Elke functie die ons lichaam uitvoert, is mechanisch gesimuleerd. Het eindproduct is voor honderd procent echt. We hebben het onder de microscoop gelegd en de conclusie was officieel: dit zijn menselijke uitwerpselen.”

Er hebben hopen wetenschappers op afstand meegewerkt, want Cloaca is, behalve een beklijvend kunstwerk, een huzarenstuk van biologie, elektronica en mechanica. Delvoye, voorheen een leek op die domeinen, kan nu meepraten over enzymen, peristaltiek, magnetische roermachines, gassen en bioculturen. “In de reactor die de maag voorstelt”, zegt hij, “zijn meer dan 400 bacteriën actief, net echt.”

Cloaca is vanzelfsprekend meer dan een technische verwezenlijking. Zoals bij elk kunstwerk zijn er veel interpretaties mogelijk. De gedachtegang komt vanzelf, zelfs als je maar over de installatie leest of hoort. Delvoye zelf stapelt de achterliggende motiveringen lustig op, beginnende bij het Cloaca-logo, dat een glanzende, blauwgekleurde kruising is tussen de merktekens van Coca-Cola (“Een machtig, wereldomvattend consumptiesymbool”) en Ford (“Vrij naar Huxley’s Brave New World“).

Cloaca zegt: ” Ecce homo“, zij het dan een erzatzmens die zucht, ratelt en pruttelt en met veel omhaal publiekelijk, als in een circusring, zijn bestaansreden demonstreert. ” Frankenstein was zeker een inspiratie”, zegt Delvoye. “Theoretisch staat er een mens, maar wat een monster. Het is een wat triestig gezicht. Een gehandicapte machine. Zo groot en zo kwetsbaar.” Hij brengt er ook een ironische, politieke (grote) boodschap mee, want haute-cuisinemaaltijden (“Het eten van Cloaca wordt bereid door een toptraiteur”) weggooien in de naam van de kunst kaart rechtstreeks de problematiek van de wereldhonger aan. Een strontmachine als embleem voor het kapitalisme: het is een wat studentikoze logica, zwartgallig en sarcastisch.

“Stront is futiel en in massa aanwezig, en toch investeer ik hopen geld en energie om die na te maken. Cloaca zet de vooruitgang van de technologie op de helling, de absurde ratrace naar innovatie. Want de machine dient uiteindelijk tot niets, ondanks het technische vertoon.”

Entertainment à la Marcel Duchamp, met aantekeningen van professor Gobelijn. Kak in het museum is niet nieuw, dat weet Delvoye zelf ook wel. Bovendien is het niet de eerste keer dat een scatologisch thema in zijn werk opduikt. Nog voor Gilbert & George met hun Shit Series naar buiten kwamen, toonde hij al geëmailleerde tegeltjes met hondenpoepmotief op Documenta. “Kunstenaars als Duchamp of Manzoni legitimeren misschien wel mijn Cloaca, maar de inspiratie komt van elders: Modern Times van Charlie Chaplin en Willy Wonka van Roald Dahl.”

Cloaca blijft drie maanden in het Muhka en gaat daarna op reis, maar daar blijft het niet bij. Delvoye: “Met Cloaca wil ik naar de beurs, zodat men er aandelen van kan kopen. We gaan het op internet gooien. Ik ben er zeker van dat er nogal wat zullen denken: ‘In Cloaca investeren? Why not, it’s funny.’ Ik zou het fantastisch vinden, mochten economiejournalisten ook eens over stront schrijven.” De drollen zelf worden ook te koop aangeboden, hoewel hij er nog niet uit is hoe hij ze gaat verpakken. En Cloaca kan nog beter, want de machine kan nog niet plassen. “Daarvoor heb ik een kunstnier nodig, maar die kost anderhalf miljoen.”

Delvoye (35) maakt al zijn hele carrière van vitaliteit en subversie knetterende kunst. Cloaca is tegelijk een hoogtepunt en een nieuwe aanzet. De machine speelt kat-en-muis met technologie en genetica, terwijl zijn werk voorheen vooral de Vlaamse volksaard en ambachtelijke technieken mixte met popart en absurdistische dada. Zoals toen hij roze biggetjes liet tatoeëren, gasflessen beschilderde met Delftse motieven of strijkplanken bekleedde met heraldieke tekeningen.

Met een onvervalste cut-uptechniek brengt hij allerhande, met betekenis beladen totems bij elkaar zonder er belerend mee te spelen. Zijn goal met glasramen, z’n betonmolen van fijn houtsnijwerk of de mozaïekvloer in schijfjes charcuterie: stuk voor stuk beelden onder hoogspanning. De kunst van Delvoye is visueel, maar niet van het soort dat daarmee een inhoudelijke leemte probeert te verdoezelen. “Ik vind niet dat kunst moet onderdoen voor bijvoorbeeld de televisie. Iedereen beweert wel dat kunst een hoger goed is, maar ik vind dat de kunstenaar dat dan ook maar moet bewijzen. Ik zeg niet dat kunst per definitie mediageniek moet zijn, maar de omgekeerde stelling is zeker fout. We leven nu eenmaal in een wereld van beelden. Vergelijk het met een landbouwer die de kevers van zijn land wil jagen met insecticides. Elk jaar moet hij sterkere middelen gebruiken, want de kevers worden almaar resistenter. Zo ook met beelden. Je kunt de mensen niet meer warm maken voor een museum vol blauwe doeken met een rode streep. Ik houd rekening met het alfabet van nu. Er zijn altijd wel kunstenaars die roepen: ‘Wij krijgen geen aandacht en zijn serieuzer bezig dan de Delvoyes van vandaag.’ Dat ze geen aandacht krijgen, vind ik normaal, want ze zijn bezig met iets futiels. Een steen, een kubus, drie sigarettenpeuken op de grond. In feite zijn dat soort artiesten ondemocratisch, want ze willen de massa iets opdringen waar die geen zin in heeft. Oké, ik ben ook met futiele dingen bezig, maar ik maak er spelletjes mee en zo slaat de vonk over. Kijk naar Umberto Eco. Hij heeft zijn intelligente boeken aan een publiek kunnen verkopen dat normaliter alleen Konsalik leest.

Over honderd jaar gaat men zich afvragen waarom er decennialang zoveel abstracte kunst is gemaakt. Op dit ogenblik ben ik bezig met het ontwerpen van een tatoeage. Het wordt een soort laatste-oordeeltafereel, waarbij engelen ten hemel stijgen en duivels de diepte in getrokken worden. Het idee is dat de duivels alle goeie kunst naar de hel duwen, en dat de slechte kunst naar de wolken gaat. Toen ik die goeie kunst wou gaan schetsen, stelde ik vast dat er in de twintigste eeuw zeer weinig iconografische kunst is gemaakt. Een Warhol, een Lichtenstein of een urinoir van Duchamp tekenen, dat gaat nog, maar hoe beeld je een monochroom van Ad Reinhardt uit? Het creëren van epische beelden, van iconen, dat is een opdracht die de kunstenaar uit het oog is verloren. De film heeft die taak overgenomen: Eisenstein, Hitchcock, noem maar op. Ik heb persoonlijk al meer gelachen en geweend om de verfilming van het Willy Wonka-verhaal dan bij welke tentoonstelling ook.”

Delvoye woont in Gent, maar ook een beetje in New York. Hij heeft er een appartement, maar werkt er nooit. “Ik kom er niet vaak”, zegt hij. “Als ik er ben, dan is het om privé-redenen of om eens weg te zijn. In Amerika moet je niet zijn om kunst te maken. Wat dat betreft, is België een perfect atelier. In New York zou ik nooit een paar vinden om vuile manieren te hebben onder de x-stralen ( wat in België wel lukte, voor Trans Parity , een glas-in-lood dat hij maakte voor Over the Edges : een serie röntgenfoto’s van copulerende mensen). Laat staan dat ik daar een dokter of ziekenhuis zover zou krijgen. Amerika is zo conservatief.”

Samen met Jan Fabre, Panamarenko en Luc Tuymans behoort Delvoye in het buitenland tot het selecte groepje gevierde Belgen. “De helft van het jaar ben ik op reis en een groot deel daarvan kamp ik met jetlag. Het verscheurt je een beetje. Dat hele internationalisme zorgt vooral voor veel tijdverlies. Soms benijd ik een Picasso. Hij was wereldberoemd, maar hoefde zijn atelier niet te verlaten. Ik denk dat hij eenmaal in Polen is geweest, omdat hij dacht communist te zijn. Voor de rest heeft hij Nederland eens bezocht, in zijn jeugd dan nog. Aan de andere kant zorgt al dat heen en weer vliegen er wel voor dat ik scherper kan kijken naar wat typisch Vlaams is. Je komt ook te weten wat men in andere landen van Vlaanderen onthoudt. In Amerika kijkt men anders tegen mijn glasraamgoals aan. Toen ik die maakte, zat ik met beelden van mensenmassa’s en hooliganisme in mijn hoofd, maar de Amerikanen is dat volstrekt vreemd.”

Delvoye is opgegroeid met kunst. Zijn thuis was een kunstminnend gezin uit de middenklasse. “Als kind ging ik bijna elk weekend mee naar een museum. Ik vond dat normaal, alle kindjes deden dat, dacht ik. Een beetje zoals The Osmonds of The Jacksons Five nooit anders gekend hebben dan zingen.” Zijn fascinatie voor rootsy elementen, van kathedralen over kruiwagens tot bibelots, is dus geen verdediging van een jeugdsentiment. “Ik zoek de gasflessen op, de schoppen, de varkens, de stront. Niet de leeuwen en de giraffen. Alles wat met de grond te maken heeft, intrigeert me, het plebejische, het proletarische, het scatologische, want die vertellen over de maakbaarheid van de mens. Met herkenbare, eenvoudige beelden kun je het over universele dingen hebben. Jezus had het in zijn parabels toch ook over vissers en landbouwers? In mijn werk maak ik een distillatie van mijn cultuur, als een archeoloog of een socioloog. Kritisch en ironisch, maar ook liefdevol.”

Het debat over goede of slechte smaak, waarin hij opgevoerd wordt, vind hij onterecht, want ironiseren is nog iets anders dan uitlachen. “Ik denk niet in termen van mooi of lelijk. Honderd jaar geleden woonden minderbedeelden in kale, witgekalkte fermettes. Een stoel, een tafel, een bed, meer hadden ze niet. De chique lui woonden in huizen vol wenteltrapjes, tapijten op de vloer en behangselpapier tegen de muur. Nu is het net omgekeerd. Het volk van de banlieu is dol op ornament en zet biscuitbeeldjes voor het raam, en de rijken willen in een zogenaamd minimalistisch interieur leven. Wie heeft goede of slechte smaak? Ik ga me daar niet over uitspreken. Ik verkondig al jaren dat ik Walt Disney een even grote kunstenaar vind als Picasso, nog altijd worden mensen daar kwaad om. Maar ik meen het: ik maak geen onderscheid tussen het genot dat ik ervaar als ik de Las Meninas van Vélasquez in het Prado zie en het moment dat ik een briljante reclame voor Snickers ontdek. Het cerebrale kan entertainment opleveren en omgekeerd. Duchamp vind ik top-entertainment. Wie dat niet zo durft te noemen, heeft een probleem. Kunst is er om je te amuseren.”

Intussen staat op het dorpsplein van Wervik, zijn geboortestad, een Delvoye-beeldhouwwerk: een koppel herten, in klassiek brons en in onvervalste 19de-eeuwse animalier-stijl, dat kussend de missionarishouding aanneemt. 1-0 voor Delvoye, want het is een plaatje dat iedereen herkent en onthoudt, het is een logisch product van de West-Europese kunstgeschiedenis, en het ontroert danig.

Wim Delvoye heeft zijn plaats veroverd, en toch kampt hij met een imagoprobleem. Zo nu en dan. “Ik mag niet met een BMW rijden of mijn huis helemaal in het marmer steken,” zegt hij lachend, “want dan zou men geshockeerd zijn. Men koestert nog altijd dat 19de-eeuwse beeld van de lijdende kunstenaar. Velen schrikken ook dat ik er zo gewoon uitzie, geven zelfs toe dat ze teleurgesteld zijn.” Zijn toon verandert bij de vraag of hij veel moet opofferen voor de kunst. “Toch wel”, vindt hij. “Misschien wou ik ook wel een kindje, of een hond, of een set kamerplanten. Of een rustiger leven. Ik heb wel veel vrijheid, maar vrijheid werkt stresserend. Je zit als een konijntje in een open veld, geen struik in het gezicht. Iedereen kan op je schieten. De andere konijntjes zeggen: ‘Waw, die daar zit tenminste niet in een hok.’ Dat uitgestrekte, lege veld noemt men vrijheid, maar in feite staat het voor pure stress en angst. Als je klein bent, dan zijn papa en mamma er die zeggen dat er een Sinterklaas en een God is en dat alles goed is. Je probeert een stukje van die veilige kinderwereld mee te smokkelen naar later, maar dat lukt niet helemaal. Want de echte wereld is hard. Je moet voortdurend uit je doppen kijken.”

Maar dan is er nog altijd de kunst en die heeft helende krachten. “Cultuur is broodnodig nu alles digitaal wordt”, vindt Delvoye. “Cultuur is dé oplossing voor een land als België. Laat de overheid een paar miljard in de kunsten pompen en vanzelf groeit er chauvinisme en trots bij de mensen, want kunst geeft een land een eigenwaarde. Een paar miljard is niet veel. Om een andere industrietak te activeren, heb je veel meer nodig. Kunst kan een therapeutisch effect hebben op de bevolking, want in de kunst kan alles. Wij zijn als de narren vroeger: wij zijn de enigen die mogen zeggen dat de koning een dikke neus heeft. Dat is toch prachtig?! De kunstwereld is het enige plekje waar men nog kan rebelleren. Niet in de rockmuziek, want die is te gestroomlijnd geworden door het winstbejag.”

De vooroordelen over kunst moeten snel verdwijnen, meent hij. “Waarom zegt men dat kunst duur is? Een toegangskaartje voor het museum kost niets. Gilbert & George merkten ooit terecht op dat het enige probleem met kunst is dat ze ’s avonds niet bereikbaar is. Laat de musea openblijven tot drie uur ’s nachts en de flikken moeten komen om al dat jonge volk tegen sluitingsuur buiten te krijgen.”

Al bij al beschouwt Wim Delvoye zich als een optimist. “Ik ben een ouderwetse modernist: een kunstwerk moet altijd nieuw zijn, origineel en uniek. Het moet aantonen dat we met z’n allen ergens naartoe gaan.”

Peter De Potter / Portret Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content