Mijn zus Georgette wilde naar Frankrijk gaan met mij. Het was allemaal de schuld van JohnTravolta. Onrechtstreeks dan toch. Georgette ziet er al een beetje versleten uit, opgezwollen vooral. Af en toe verschijnt er op haar kin een rode bobbel, die broeit en gloeit. Ze is er nu vijfentwintig en ik vijftien. We zijn al in het jaar 1979. Volgend jaar beginnen de jaren tachtig. Tachtig wordt prachtig hebben ze op de radio gezegd.

Ik heb nog een andere zus, Jeanine, maar die zie ik nooit. Ze woont hier nochtans in de straat. Ze is tien jaar ouder dan Georgette en Georgette is tien jaar ouder dan ik. Het moet iets te maken hebben gehad met de hormonenhuishouding van moeder. Ofwel paste moeder haar periodieke kalender die ze gekregen had van de Boerinnenbond veel te streng toe. Het schijnt dat vader weggelopen is toen moeder nog in verwachting was van mij. Dat heeft Franky mijn kameraad mij vroeger nog verteld. Om de tien jaar een kind. Vader kon er niet goed tegen, denk ik. Mijn zusters zijn eigenlijk vreemden voor mij. Tien jaar is een mensenleven voor een kind.

Mijn moeder heeft mij Wilfried genoemd. Ik weet niet wat er haar heeft bezield. In de nieuwe wijk achter ons huis hebben de kinderen normale namen. Kurt en Jurgen en Jan en Koen en Marijke en Ann. Schone, moderne namen voor meisjes met blonde paardenstaarten die samen met hun kleine broertjes in het gemaaide gras spelen. Jeanine en Georgette en Wilfried. Namen van voor de oorlog. Ik schaam mij eigenlijk al heel mijn leven dood om mijn eigen naam.

Georgette was een tijd goed bezig geweest toen ze nog jonger was. Ze begon toen al dik te worden. Maar het was een vrolijk meisje dat elke week ging dansen. Jeanine niet, die zat heelder dagen met moeder te babbelen. Jeanine was een al even oude, saaie sloor als moeder. Ze was zelfs misschien beter in het klooster gegaan. Recht tegenover ons huis woonde er een kleermaker, Willy. Een vent van middelbare leeftijd. Die is haar op een dag komen vragen of ze niet wou trouwen. En toen heeft ze zonder enige reden gewoon ja gezegd. Dat was raar, ik had net hetzelfde gezien de dag voordien, op de televisie in dat programma Wij, Heren van Zichem. Daar was er een oude baron aan een of andere kwezel komen vragen of ze niet wou trouwen en die had ook subiet ja gezegd. Ik had er nog samen met mijn zussen en moeder zitten naar kijken. De volgende dag stond Willy hier. Hij had dat waarschijnlijk ook op televisie gezien en dat had hem op het idee gebracht. En Jeanine durfde waarschijnlijk niet neen zeggen. En een maand later waren ze getrouwd. Zonder trouwfeest. Ze konden kiezen, een Opel als huwelijksgeschenk of een trouwfeest. De ouders van Willy vonden dat verspild geld, een trouwfeest. Jeanine en Willy kozen voor de Opel.

Georgette ging in die tijd elke zaterdag naar dancing de Rodeo in Eeklo. Het was de tijd van Du van Peter Mafay. Ik moet dat liedje wel honderdduizend keer gehoord hebben op de radio. En Georgette draaide dat plaatje dan nog een keer grijs op haar eigen pick-up. Dan stond ze voor de kachel te dromen van iets. Er is toen een keer een jongen bij ons thuis geweest. Die was haar komen halen met een sportwagentje. Hij heeft hier zitten boterhammen eten met kaas. Hij had een snor die niet echt een snor te noemen was. En hij sprak geen woord. En hij zat eigenlijk alleen maar te zweten. Die hebben we hier nooit meer teruggezien.

De volgende dag stond Georgette weer dat plaatje te draaien van Du, tot ze het op een dag beu was.

Dat was zeven jaar geleden. Nu is ze er vijfentwintig. Vorige maand wilde ze met mij naar de cinema. De zomervakantie was begonnen en ik was gebuisd in het derde jaar van de Latijn-Griekse. Volgende week na de vakantie moet ik naar de handelsafdeling gaan van studieprefect Renaat.

Ze zei : “Wilfried, willen we een keer naar de cinema gaan, ze spelen Saturday Night Fever met John Travolta.”

John Travolta zag ik graag bezig. Ik had er fragmenten van gezien van die film. Op televisie in dat programma van Jo Röpcke. Maar om daar echt naartoe te gaan, daar had ik eerlijk gezegd niet veel goesting in. Wat ging moeder zeggen ? Ik had haar veel verdriet gedaan. Maar blijkbaar mocht het.

Wij dus vorige maand juli in het autootje dat Georgette bijeen had gespaard naar Gent. Ze werkt al zeven jaar bij de ziekenbond. Ik zie haar soms zitten als ik geld moet gaan afhalen met de briefjes van de dokter. Ik geloof dat ze veel zit te dromen.

In de cinema mocht ik niet binnen. Ik ben nog maar pas vijftien jaar geworden, en het was maar vanaf zestien jaar. Overal zijn de mensen streng, de buschauffeurs, bedienden aan het loket. Bij mij op school ook. In september moet ik naar het handelsinstituut. De studieprefect Renaat had het nog gezegd tegen mijn moeder in het begin, dat ik dat niet aankon, de Latijnse. Dat ik beter naar de handelsafdeling zou gaan. Maar mijn moeder wilde niet luisteren. Ze verwachtte van alles van mij, geloof ik.

Georgette was vastberaden.

“Nu we hier toch zijn in Gent gaan we naar een andere film”, zei ze. Zo had ik haar nog nooit gezien. Ze leek zelfs een beetje opstandig, maar dat was waarschijnlijk een indruk. Tegen de strenge mensen van Gent kon ze niet op, dat wist ze. En toch wilde ze haar willetje doordrijven. Ik was liever teruggegaan naar huis. Daar lieten de mensen ons met rust. Ik dacht, kom, laten wij het niet gaan zoeken. Toe, laten we naar huis gaan.

Op het plein aan het station speelden ze een Franse film. Daar mocht ik wel binnen. Kinderen toegelaten. Het was eerlijk gezegd de schoonste film die ik al ooit had gezien. Hotelde la Plage. Het verhaal schoot mij geheel en al voorbij. Ik zag alleen de zon en de zee en het strand ergens in Frankrijk en het geluk hier op de aarde. Ik zag eigenlijk alleen personages. Vooral de bazin van het hotel zag ik. Ik zag haar in haar opwaaiende bloemetjesrok een strandcabine binnengaan en naar buiten komen in een rode bikini. Dat beeld bleef in mij hangen.

Toen we buiten kwamen, zei Georgette : “We gaan ook een keer naar Frankrijk. Gaat ge niet mee ?’

Ze zei zo maar wat natuurlijk. Wij gingen niet naar Frankrijk. Dat durfde ze nooit. Met mij dan nog.

Die nacht droomde ik van de film.

De volgende dag kwam Georgette van haar werk. Ze had een folder mee. Van een plek in Frankrijk die het dichtst bij België lag en toch toeristisch was. Iets met witte rotsen. Ik deed of ik het niet gehoord had. Ze werd rood en ze stak de folder terug in haar handtas.

Ik ging naar boven op mijn bed stripverhalen lezen. Ik was niet op mijn gemak. Ik voelde mij altijd ongerust over iets. Dat ik iets verkeerd had gedaan. Of dat ik iets zeer belangrijks vergeten had. Iets waar ik andere mensen een groot verdriet zou mee doen.

Plots stond Georgette daar aan mijn bed. Ze zei het stil : “We gaan naar Frankrijk en gij gaat mee en daarmee uit.”

Ik moest denken aan die keer, tien jaar geleden, dat ik mijn kameraad Franky had gedwongen bij mij te komen spelen. Ik wist nochtans dat moeder niet wilde dat er vreemde luizen bij ons in huis kwamen, en zeker Franky niet. Maar moeder was niet thuis. Franky was niet op zijn gemak. Hij vermoedde iets. Als ze thuiskomt, smijt ze mij buiten, zat hij te denken. En ik maar zeggen van neen. Dat we hier mochten spelen zoveel het ons lustte. Moeder kwam thuis met haar fiets. Ze had ons al zien zitten door het venster. Ze begon meteen te tieren. Franky was een geslagen hond en hij vluchtte tussen haar rokken en de openstaande deur door naar zijn vrijheid.

Ik begreep het niet, ik zag van alles op mij afkomen en toch kon ik niet geloven dat het op mij afkwam.

Ik was nog nooit in het buitenland geweest. Eigenlijk alleen nog maar in Holland. Holland was maar zeven kilometer ver. Er was een openluchtzwembad in Sas van Gent. Alles was er anders dan in België. Tien jaar geleden reden Georgette en ik er een keer samen heen met de fiets. In het zwembad van Sas zat het vol met Hollandse jongens die van de hoogste duikplank doken en naar liedjes van The Cats en Peter Koelewijn luisterden op hun transistorradio. Georgette en ik lagen op het grasveld. De Hollanders hadden Georgette plots in het oog gekregen en ze begonnen van alles te roepen. Hallo zwijntje ! Dat soort dingen. Ik zei nog : laten we naar huis gaan. Ik had het altijd geweten en toen wist ik het zeker : al die oorden van plezier en van zonneschijn waren uitgevonden om de mensen te kwellen. Georgette begon toen ineens zelf te brullen. Dat had ik van haar niet verwacht. Of eigenlijk wel. Van tijd tot tijd was het alsof ze het allemaal beu was. Wel drie minuten stond ze tegen de Hollanders te schreeuwen. Ik deed alsof ik er niet bij hoorde.

Nu waren we in de vroege ochtend op weg naar Frankrijk in het wagentje van Georgette. We reden naar Duinkerken. We reden langs de zee en ik zag allemaal van die vakantiehuisjes. In het oranje en in het geel geschilderd. Het leek mij allemaal nog triestiger dan het zwembad van Sas van Gent. Maar plots begon de zon te schijnen. En plots waren die vakantiehuisjes uit beeld verdwenen en zag ik iets wat ik nog nooit had gezien. Torenhoge rotsen die uit de zee oprezen en die groene lege velden en weiden begrensden die eindeloos het land in golfden. Mijn hart bonkte. Ik keek naar Georgette die een beetje leek te glimlachen. De hele weg had ze vooral zitten zweten en had ze mij niet aangekeken.

We kwamen aan in een soort van sprookjesdorp aan een baai. Dat was vreemd. Dat had ik alleen nog maar in films van Walt Disney gezien. Gewoon een dorp aan de zee met vissersboten op het strand. Er waren hier geen appartementsblokken en ijskreemkarretjes en souvenirwinkeltjes en ook geen betonnen dijk zoals in een normaal kustgebied.

In het dorp was er een hotel. Hier moesten we zijn. Ik moest de kamer regelen. Mijn Frans was beter dan dat van Georgette.

Op de noen zaten we te eten in het restaurant. Biefstuk met frieten. Dat was de lekkerste biefstuk met frieten die ik ooit had gegeten. Ik voelde mij daar op een of andere manier thuis. We dronken allebei ook drie limonades. De bazin van het hotel zei dat ik zeker een keer naar hun vlot moest zwemmen, dat hadden ze daar speciaal voor de toeristen in zee gelegd.

In het dorp kochten we een doos pralines voor moeder thuis. Die wou Georgette eerst in onze kamer in een lade gaan stoppen.

Ik zei nog tegen Georgette : “Waarom steekt gij die pralines in die schuif. Zie dat we ze niet vergeten.”

Maar ze wilde wellicht de hotelkamer ten volle benutten. De kast met lades die stond daar nu eenmaal. Het was zonde van er niet één keer iets in te stoppen.

We kochten brood en salami en een fles limonade. We wandelden van het hotel naar het strand bij de hoge witte rotsen. Ik deed mijn zwembroek aan onder een handdoek. Er was bijna niemand op het strand. Alleen een eind verderop een grootmoeder met twee kinderen die in het zand speelden.

Ik zag het vlot liggen. Ik liep naar de zee die helder was als pompwater. Ik zag allemaal kleine vissen in het strandwater om mij heen. Roodbruine visjes. Ik probeerde er een te pakken te krijgen, maar ze schoten door mijn handen heen. Ik staarde in de branding. Achter mij waren de hoge witte rotsen. In de verte meende ik Engeland te zien. Ze hadden gezegd dat Engeland vanaf hier te zien was bij helder weer. Zag ik Engeland of was het een wolk die ergens ver als een fata morgana boven het water hing ?

Het vlot lag ongeveer honderd meter in zee. Ik zwom ernaartoe. Zo ver had ik nog nooit gezwommen. Ik was zo moe als een hond. Het vlot was ongeveer een meter hoog maar ik hees mij als Tarzan aan boord. Het dek van het vlot was van hout en gevaarlijk glad. Ik ging zitten en keek naar het strand. Ik zag Georgette op haar handdoek zitten. Ze had nog steeds haar kleren aan en zat al een boterham te eten. Er was iemand bij haar komen staan. Ik dook terug in het water en begon te zwemmen. Vanuit zee zag ik dat het een kleine magere man was van een jaar of zestig met een bierbuikje en haar dat over zijn kale schedel was gekamd. Hij droeg een blauwe blazer en een korte broek en hij had een boekentas in zijn hand.

Ik kwam uit de zee gewandeld en ik ging erbij staan.

“Dit is mijn broer Wilfried”, zei Georgette. “Meneer Decoster zit bij ons in hetzelfde hotel.”

Hij sprak : “Ja, ik dacht, ik had aan uw auto gezien dat u ook uit België kwam en ik had u allebei aan uw tafeltje zien zitten in het restaurant en ik dacht ik ga een keer goedendag zeggen. Kent gij iets van archeologie ? Kijk een keer hier.”

Uit zijn boekentas haalde hij een hoop stenen te voorschijn.

“De rotsen zitten hier vol met fossielen, kijk maar.”

Ik zag inderdaad hier en daar afdrukken van garnalen en stukken fossiele slakken in de stenen zitten.

“Dat is hier een paradijs voor fossielenverzamelaars.”

Hij begon aan een uitleg van hier tot ginder over krijtrotsen en over tijdperken van miljoenen jaren geleden.

“Kom een keer mee, Wilfried,” zei hij, “we gaan wat fossielen gaan kappen.”

We liepen naar de rotsen. Decoster haalde een hamertje uit zijn tas en begon driftig in het zachte krijt te kloppen. En zweten dat hij deed. En ondertussen maar verder babbelen over al zijn schelpen en stenen die hij al had gevonden.

We liepen langs de steile flanken. Op den duur waren we een kilometer ver. Helemaal aan het ander einde van de baai. We hadden het strand verlaten en waren aan een rotskust gekomen waar de golven woest tegen kust aanbeukten. We waren daar helemaal alleen, Decoster en ik. En we waren al uren onderweg. Ik zei dat het misschien tijd was om terug te gaan.

“Neen, blijf nog wat bij mij”, zei hij.

De tocht ging verder. Na alweer ongeveer een uur zei ik dat het nu toch echt wel tijd was om naar huis te gaan. Zijn tas zat nu vol met stenen en schelpen.

Decoster keek mij in de ogen en sloeg zijn blik neer.

“Ja, het is tijd om naar huis te gaan”, zei hij.

Het was al bijna avond toen we weer bij Georgette belandden. Die had zich de hele dag op het strand liggen vervelen, geloof ik. Ze had al ons eten zelf opgegeten en niets voor mij over gelaten. Dat had ik wel verwacht.

’s Avonds moesten we nog iets gaan drinken met Decoster in de bar.

Hij zei : “Ge moet een keer een picon drinken, ik trakteer.”

Ik liet mij zakken op een stoel aan een tafeltje. Georgette en ik dronken onze picon. Toen kregen we er nog een en daarna nog een. Ik dacht, als ik nu niet in mijn bed kruip, val ik hier ter plekke in slaap.

Georgette zei de hele tijd niets. Decoster was ook wat stil gevallen. Hij was, zo vermoed ik, uitverteld.

Ik moest nu ongelofelijk dringend plassen.

“Ik ga mee”, zei Decoster.

We stonden naast elkaar in de pissijn. Hij begon plots weer hevig te zweten. Hij kuchte. Ik keek hem in zijn ogen en hij in de mijne. Opnieuw sloeg hij zijn ogen neer en hij werd zo rood als een pioen.

We namen afscheid en Georgette en ik kropen in ons tweepersoonsbed. Georgette begon onmiddellijk te snurken, alsof ze niets meer van het leven verwachtte. Ik lag nog een paar uur wakker. Dan droomde ik van dinosaurussen die zich van de rotsen in de zee stortten omdat het leven op aarde voor hen ondraaglijk was geworden.

De volgende ochtend was het zondag en de kerkklokken in het dorp luidden. Georgette was onze valies al aan het maken. Deze namiddag moesten we alweer naar huis rijden. Ik gooide de valies in de koffer.

Decoster was nergens te zien toen we nog een laatste keer naar het strand liepen. Er zaten nu ook veel andere mensen op het strand. Plaatselijke bewoners, geen toeristen, dat was duidelijk. Deze mensen waren hier op hun gemak.

Tien meter van ons kwam er een meisje zitten met een handdoek in haar hand. Ze droeg een blauwe bikini. Het was een ernstig meisje. Ik schatte haar tussen de achttien en de twintig jaar. Slechts enkele jaren ouder dan ik. En toch leek ze uit een tijd te komen die ouder was dan de dinosaurussen. Georgette staarde naar de zee en droomde van iets.

Ik keek nog steeds naar het meisje. Ik geloof niet dat ze mij in de gaten had. Ze begon zichzelf in te wrijven met zonnebrandolie. Toen ging ze op haar handdoek op haar buik liggen en knoopte de beha van haar bikini los om haar rug te bruinen. Zo lag ze daar met haar rug bloot en haar beha onder haar ronde boezem. Ik zag haar blote rug en de zijkant van haar ene borst. De wind sloeg haar geur in mijn neus. Ik rook de zonnebrandolie, de geur van goud en zilver, de geur van wasgoed dat was gewassen met Biotex. Ik voelde geen verdriet, geloof ik. Ik was alleen zo doodmoe. Ik rook de geur van zuiverheid.

Plots stond Decoster weer aan mijn zijde.

“En wie we daar hebben, onze vrienden uit België. Goede middag, gij ziet er zo fris uit allebei. Goed geslapen ? Gaat ge niet mee, Wilfried, ik ga nog een keer op fossielenjacht.”

Georgette zat op haar dikke achterwerk naar het zand tussen haar benen te kijken.

“Ga weg”, zei ze ineens.

Decoster keek in de verte naar de hoge witte rots. Het bleef een ogenblik stil. Ik rook nog steeds de geur van Biotex, van lavendel.

“Ga weg”, zei Georgette nog een keer. De bobbel op haar kin gloeide als een vulkaan.

Decoster slikte een keer en vertrok zonder nog een woord te zeggen naar zijn rotsen en zijn stenen en zijn schelpen van lang geleden.

“Kom, we gaan naar huis”, zei Georgette.

Ik raapte al mijn moed bijeen.

“Ik ga nog een keer zwemmen”, zei ik en spurtte naar het zuiverende water.

Ik dook in zee en zwom naar het vlot. Daar zaten een aantal jonge gasten met elkaar te babbelen en te lachen.

Ik keek naar het strand. Het meisje had haar beha weer dichtgeknoopt en was opgestaan. Ze wandelde in het water en begon nu in mijn richting te zwemmen, naar het vlot toe. Ik zag haar kopje dobberen. Ze zwom langzaam maar trefzeker, in schoolslag.

Nu was zij nog tien meter van mij verwijderd. Ik voelde dat ik iets moest doen. Ik ging staan op het natte vlot. De jonge gasten achter mij kwebbelden lustig verder. Ze zagen niet wat er aan het gebeuren was. Ik gebaarde naar het meisje dat ze naar mij mocht zwemmen. Ik trek er u wel op, deed ik met mijn handen. Eerst leek ze nog wat te twijfelen. Ze schudde een klein beetje van neen. Ik drong aan. Toen gaf ze zich gewonnen en stak haar hand naar mij op. Ik nam haar beide armen en begon te tillen. Ik zette kracht op mijn benen. Op dat moment gleed ik uit en bonkte met mijn achterwerk op het vlot en raakte het meisje met de hiel van mijn voet vol op haar neus. Het bloed spatte in het rond. Die neus die moest gebroken zijn, dat kon niet anders. Nu lag ze in het water te gillen. De jongens op het vlot schoten te hulp. Ik dook het water in en zwom nog sneller dan Tarzan naar de kust.

Georgette had het zien gebeuren, want ze stond mij al op te wachten.

We liepen naar het hotel. Ik had nog altijd alleen maar mijn zwembroek aan en ik was nog helemaal nat. Ze startte de wagen.

“Ik ben de pralines voor moeder vergeten, ze zitten nog in die schuif”, riep ze.

Ik spurtte als een bezetene in mijn zwembroek naar onze kamer. Georgette bleef wachten in de wagen. De kamer stond gelukkig nog open. Ik greep naar de doos pralines in de schuif en vluchtte de kamer uit. In de gang stond ik plots oog in oog met Decoster.

“Ik heb alles gezien,” zei hij, “dat meisje heeft zich lelijk zeer gedaan. Ik heb de ambulance gebeld.”

Hij zweette alweer als een rund. Ik probeerde erlangs te komen. Hij versperde mij de weg.

“Ik ga de politie bellen”, piepte hij.

Hij sloeg zijn armen om mij heen. Als in een soort van kramp. Met alle kracht die in mij was, duwde ik zijn armen van mijn lijf. Ik gaf hem een enorme stamp. Hij vloog tegen de muur. Ik keek nog eens om. Hij stond nog wat na te duizelen. Toen keek ik niet meer om.

Nu zijn we weer thuis. In september ga ik naar het handelsinstituut. Ik moet hier altijd blijven. Ik heb nog een heel leven tijd om thuis te blijven. Nog vier maanden en de jaren zeventig zijn voorbij. Tachtig wordt prachtig.

Tekst Luc De Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content