Precies 160 jaar geleden waggelde een handvol peuters de eerste Belgische crèche binnen. Aanvankelijk een noodzakelijk kwaad – enkel voor kinderen van moeders die het zich niet konden permitteren thuis te blijven – ging opvang geleidelijk een onmisbare educatieve en sociale rol vervullen, naast het gezin en het onderwijs. Nu nog de erkenning.

‘In verzekerde bewaring, honderdvijftig jaar kinderen, ouders en kinderopvang’, Uitgeverij SWP Amsterdam, 383 p., 36 euro.

Oma, er zitten allemaal vuiltjes in mijn bol venille.” – “Dat zijn geen vuiltjes, Josse. Dat zijn restjes van de vanillestok die in het ijs vermalen zit. Die zwarte puntjes maken het gewoon extra lekker.” Oma zit samen met haar twee kleinzonen tussen een ijsjeslikkende massa aan de Gentse Graslei. Ze blijkt een zelfstandige illustratrice “en dus kan ik heel flexibel mijn kleinkinderen opvangen. En nee, ik vind dat geen belemmering van mijn vrijheid. Ik doe niets liever : je leert ze nu eenmaal het best kennen zonder ouders in de buurt. Straks gaan ze trouwens naar school en is hun vrije tijd volgepropt. Ik moet ervan genieten zolang het kan.” Ze beseft het niet, maar ze is een van de laatste der mohikanen. Want het aantal enthousiast babysittende grootouders duikelt jaar na jaar omlaag. Al zijn pa en ma voorlopig nog altijd de eersten bij wie jonge ouders smekend aan de mouw trekken : nog een stevig derde van de kinderopvang staat op naam van de grootouders. Maar dat informele circuit heeft zijn hoogdagen achter de rug. Grootouders zijn nu eenmaal vaak nog zelf aan het werk. En senioren denken almaar anders over het leven-na-de-carrière. Hun drukke sociale agenda biedt zelden nog ruimte om op commando kleinkinderen te entertainen. Af en toe ? Heel graag. Structureel ? Toch liever niet.

Ouders van kleine kinderen richten de blik dus steeds vaker op het formele circuit. En daar knelt het schoentje almaar pijnlijker. Want tegenwoordig beginnen we maar beter meteen na de positieve zwangerschapstest het aanbod kinderdagverblijven of onthaalouders te screenen. Anno 2005 is het vechten om een plaatsje. Zeker voor stedelingen is de queeste lang en hard : onthaalouders vind je in de stad nauwelijks – heel Brussel telt er veertien (!) – en de kinderdagverblijven verslikken zich er al ettelijke jaren. Tot overmaat van ramp zien we het aantal onthaalouders overal drastisch dalen. Dramatisch, ook al omdat sommige ouders duidelijk de geborgenheid van een onthaalgezin verkiezen boven een kinderdagverblijf. Een onlangs uitgewerkt en langverwacht statuut moest onthaalouders opnieuw motiveren en deed de dalende trend even aarzelen. Maar hij blijft onvermijdelijk doorzetten.

Bieden bedrijfscrèches misschien een antwoord ? Amper, zo blijkt. Want hoezeer de overheid ook met fiscale voordelen strooit en hoe hard Kind en Gezin ook aan de kar trekt, bedrijven blijven met koudwatervrees kampen. Voorlopig zijn bedrijfscrèches enkel te vinden in ‘bedrijven’ als ziekenhuizen, universiteiten, het leger of de openbare omroep. In de profitsector is het een zeldzaamheid. Niet onlogisch : een stevige crèche op poten zetten doe je niet tussen twee telefoons door. En in deze economisch duistere tijden bezorgt alleen al de core business het bedrijf voldoende kopzorgen. Ook al hoeven bedrijven niet per se zelf een crèche draaiende te houden : ze kunnen ook plaatsen huren of kopen bij bestaande kinderopvangcentra. Maar het mag niet baten : bedrijven verleiden werknemers voorlopig nog liever met een bedrijfswagen dan met kinderopvang.

En wat als de arbeidsmarkt zich anders zou organiseren ? Bijvoorbeeld door een mogelijkheid als telewerken grondiger uit te bouwen ? Dat is in elk geval wat Patricia Ceysens al jaren van de daken schreeuwt : de voormalige minister van Economie en E-government is bijna het eponiem geworden van de zogeheten e-mama, tegelijk de titel van haar boek. Laptop, gsm en een webcam, meer is er volgens Ceysens niet nodig om de kloof tussen werk en gezin te overbruggen. Kind en Gezin geeft daarbij al enkele jaren het goede voorbeeld. Het personeel (negen op de tien zijn vrouwen) mag werken waar en wanneer het maar wil, zolang het de vooropgestelde doelstellingen maar realiseert. Kind en Gezin zag de productiviteit naar eigen zeggen prompt de hoogte in gaan. Allemaal veelbelovende pioniers, maar de ‘achterban’ hinkt nog ver achterop.

Noodzakelijk kwaad

Het nijpende plaatstekort in de kinderopvang is al langer een gloeiend heet hangijzer in onze actieve welvaartsstaat. Maar vreemd genoeg lukt het maar moeizaam om politieke beloftes over beterschap hard te maken. En nóg vreemder : we blijven het allemaal met een, hoogstens geërgerd, schouderophalen aanzien als kinderopvang dit jaar weer eens nét uit de budgettaire boot blijkt te vallen. Waarom blijft kinderopvang nog altijd de Calimero van de opvoeding, ver achter het gezin en de school ?

Ook Michel Vandenbroeck stelde zich de vraag. Hij is onderzoeker aan de Gentse universiteit en medewerker van het Expertisecentrum voor Opvoeding en Kinderopvang (VBJK). Onlangs verscheen een herwerkte versie van zijn doctoraalscriptie onder de titel In verzekerde bewaring. Vandenbroeck benadrukt alvast dat een en ander historisch te verklaren is. “De cesuur tussen kinderopvang en de kleuterschool is inderdaad opvallend. Mocht morgen blijken dat er vijfduizend plaatsen te kort waren in onze kleuterscholen, dan trok het hele land de straat op. Waarom accepteren we zo’n situatie wel voor tweejarigen, maar niet voor driejarigen ? Veel heeft te maken met de kwalijke reputatie van ‘noodzakelijk kwaad’, waarmee kinderopvang al van bij zijn ontstaan te kampen heeft. De allereerste crèches kwamen er halfweg de negentiende eeuw op initiatief van de rijke dames van de burgerij, en openden hun deuren enkel en alleen voor les plus pauvres.”

De opkomende industrialisering had vrouwen nu eenmaal massaal naar de fabrieken gezogen, waardoor er een acuut probleem van kinderopvang was ontstaan. “Maar tegelijk bleef de burgerij-ideologie gelden dat vrouwen niet hoorden te werken en thuis voor hun kroost moesten zorgen. Boven-dien wilde de burgerij te allen tijde vermijden dat de arbeiders zich zouden verrijken door onrechtmatig gebruik te maken van haar liefdadigheid. De crèches eisten daarom harde bewijzen dat de jonge moeder wel degelijk móest gaan werken om het gezin te helpen overleven. Die sfeer van ‘alleen je kind laten opvangen als het écht niet anders kan’, is altijd blijven hangen. Ook in de eerste officiële regelgevende teksten in 1919 wordt kinderopvang consequent ‘een noodzakelijk kwaad’ genoemd. Uiteraard is dat vandaag de dag niet meer zo, maar we blijven duidelijk wel met die erfenis zitten.”

Kinderopvang als een noodoplossing dus. Niet als een basisvoorziening, zoals onderwijs. Pas in de jaren zestig en zeventig van vorige eeuw (daar zijn de feministen !) kwam er een kentering. Een voorzichtige waardering van kinderopvang was eerst en vooral het gevolg van economische overwegingen : opvang schroeft de (vrouwelijke) tewerkstelling op én creëert gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Eens dat stigma van noodzakelijk kwaad deels was weggewassen, werd in de jaren tachtig al snel een tweede functie van kinderopvang ontdekt : de educatieve. Vandenbroeck : “Al werd die aanvankelijk moeizaam erkend en ontwikkeld. Er waren nauwelijks debatten over het onderwerp en tot op vandaag de dag wachten we nog altijd op de eerste hogere opleiding voor kinderopvangbegeleiders. Toch zit die educatieve functie duidelijk al enkele jaren in de lift : steeds meer ouders lijken de laatste tijd ook om andere redenen dan tewerkstelling voor kinderopvang te kiezen. Ze beseffen dat de opvang een pedagogische aanvulling kan zijn op de opvoeding thuis. En terecht. Waar leren kinderen hoe ze in groep moeten samenleven ? Of waar komen ze in contact met de diversiteit van de samenleving ? Thuis in elk geval niet.”

Het begint ons met andere woorden te dagen dat kinderopvang als een derde opvoedingsmilieu kan fungeren, als een volwaardige aanvulling op het gezin en de school. “Op educatief vlak wordt samen met Kind en Gezin fantastisch werk geleverd”, aldus Vandenbroeck. “Vooral diversiteit is een sleutelwoord in de recente aanpak. Een voorbeeld : vader- en moederdag werden samengesmolten tot één familiedag. Wat doe je anders met het dochtertje van een lesbiennekoppel ? Kinderdagverblijven werken bovendien nauw samen met de ouders en hechten daarbij enorm veel belang aan flexibiliteit : als een moeder overdag wil binnenkomen om borstvoeding te geven, dan kan dat. Ook voor mensen met ploegenwerk bijvoorbeeld proberen ze menselijke opvanguren te regelen. In Gent hebben we intussen een kleuterschool op bezoek gehad die van de kinderdagverblijven wilde leren. Het onderwijs dat iets van de kinderopvang wil opsteken, dat jarenlange kneusje van de opvoedingssector : fantastisch vond ik dat.”

Buurtgericht

De volgende uitdaging schuilt volgens Vandenbroeck in de pas ontdekte sociale functie van kinderopvang. “Wat kan kinderopvang bijdragen aan de samenleving ? Die vraag waren we stomweg vergeten te stellen. Nu proberen we die sociale functie zo snel mogelijk uit te werken met proefprojecten.” Want was kinderopvang er vroeger enkel voor de armsten onder ons, nu geraakt die groep er nog zelden in. “Zeker voor werkzoekenden is het rampzalig : ze krijgen plots een job aangeboden of een opleiding bij de VDAB, maar moeten eerst nog zes maanden in de rij staan voor kinderopvang. En dan is het te laat. Dus blijven ze soms maar liever werkloos. Vooral bij allochtonen is er een belangrijke groep van ouders voor wie acute kinderopvang nodig zal zijn. De emancipatie van vrouwen gebeurt er versneld : steeds meer allochtone vrouwen gaan uit werken. Daarbij verkiezen ze vaak de kinderopvangverblijven boven het informele circuit van familie, om hun kinderen zo snel mogelijk in een meertalige omgeving te laten opgroeien en om ze Belgische vriendjes te laten maken. Bovendien halen ze vaak ook zelf voldoening uit het contact met andere ouders.”

Gent telt intussen vier buurtgerichte kinderdagverblijven die als proefproject opgevolgd en begeleid worden door de Pedagogische begeleidingsdienst van de stad. De kinderdagverblijven zijn er specifiek voor én door de buurt : er wordt nauwgezet over gewaakt dat de sociale mix in de crèche die van de buurt zo goed mogelijk weerspiegelt. ’t Sloeberken is er één van : langs de trap naar boven hangt alvast een grote wereldkaart met pasfotootjes van de ‘bewoners’ gespeld op hun land van herkomst. Boven neemt de kleine Aydin me meteen zelfzeker onder zijn hoede en begint hij me gedreven het Turkse woord voor ‘beer’ te leren. Zijn vriendjes vinden het uitermate grappig. “Taal is hier absoluut geen probleem”, zegt verantwoordelijke Sabrine Mortier. “Ze zijn natuurlijk nog heel klein : ze verstaan elkaar zonder woorden. Maar ze leren ook ontzettend vlug. Al zijn sommige kleine Turkse kindjes voor hun eerste dagjes wel blij dat één van de begeleidsters hier Turks is.” De mama van Jitse is in elk geval enthousiast : “Ik vind het goud waard dat ze van kleins af in een multiculturele groep opgroeien. Onze toekomst heeft dat trouwens nodig.”

In Brussel loopt sinds vorig jaar dan weer een proefproject rond kinderopvang voor nieuwkomers. “We verplichten nieuwkomers een inburgeringcursus te volgen, maar we vergeten ze wel te helpen bij de opvang van hun kinderen”, zegt Veerle Vervaet, die het project begeleidt. “Nieuwkomers kloppen aan bij de opvangcentra, maar die antwoorden dat ze zes maanden later maar eens moeten terugkomen. En daar staan ze dan : liever geen inburgeringcursus dan hun kinderen in de steek te moeten laten. We hebben daarom drie kinderdagverblijven gezocht in de buurt van onthaalbureaus die aan het project wilden meewerken : elk engageerden ze zich om vijf plaatsen vrij te houden voor kinderen van nieuwkomers. De drie kinderdagverblijven krijgen daarbij hulp van ex-nieuwkomers die zich als hulpbegeleider inzetten. Die mensen geven we intussen een opleiding en na drie jaar hebben ze een diploma in handen, waarmee ze in reguliere kinderdagverblijven aan de slag kunnen. Dat garandeert meteen ook een multicultureel team, en dat is sowieso een extra troef. Alles samen zorgt dat ervoor dat nieuwkomers hun kinderen kunnen achterlaten op een plek waarbij ze een veilig en warm gevoel hebben. Volgens mij is dat een bijzonder belangrijke eerste stap naar een geëngageerde en geslaagde integratie.”

Jawel, er wordt mooi werk geleverd. “Al wordt het natuurlijk niet gemakkelijk om die nieuwe inzichten en aangepaste aanpak te integreren in de reguliere centra”, beseft Michel Vandenbroeck. “Maar als je ziet welke weg we de voorbije jaren hebben afgelegd. Ik heb er, eerlijk waar, een goed oog op.”

Tekst Guinevere Claeys

Tegenwoordig beginnen we maar beter meteen na de positieve zwangerschapstest uit te kijken naar opvang : zeker in de steden is het vechten voor een plaatsje.

Michel Vandenbroeck : “Zijn er morgen vijfduizend plaatsen te kort in de kleuterscholen, dan trekt het hele land de straat op. Waarom accepteren we dat wel voor tweejarigen, maar niet voor driejarigen ?”

Ook al moedigt de overheid crèches op het werk aan, bedrijven verleiden werknemers voorlopig nog liever met een bedrijfswagen dan met kinderopvang.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content