Het treft mij onaangenaam, het nieuws van minister Crevits dat de snelwegen niet meer verlicht zullen worden. Normaal zou ik zo’n maatregel moeten toejuichen, maar de gedachte op winteravonden in het pikdonker van stad naar stad te moeten rijden, stoot mij af. Ik voel mij in de steek gelaten, als heeft de regering besloten zich nog wat minder van de mensen aan te trekken en een stap terug te zetten in de richting van de middeleeuwen, toen je ervoor moest zorgen voor donker binnen de stadsomwalling te raken, vóór de poorten werden gesloten en alles daarbuiten ten prooi viel aan beurzensnijders en rabauwen. Een stap verder weg van de verzorgingsmaatschappij die ik heb gekend. Een stap verder in het duister, naar de kille wereld waarnaar wij blijkbaar onderweg zijn en waarin het elk voor zich is en niet eens god voor allen.

In Duitsland heeft Angela Merkel gezegd wat velen allang dachten, maar niet meer durfden te zeggen, uit schrik voor racist te worden uitgemaakt : dat de multikulti-samenleving geflopt is. De treinen staken en onze ministers zijn langer ontslagnemend dan ze in functie waren. De krant maakt gewag van een nieuwe groente, te weten rode spruitjes, die zoeter smaken dan de groene. Wat zal het volgende zijn ? vraagt de grumpy old man in mij zich af. De afschaffing van de dt-regels wegens te moeilijk ? De verwijdering uit kranten en nieuwsbulletins van alle woorden die veertienjarigen niet begrijpen ? Dat laatste is al sluipend bezig. Van de twintig studenten in mijn klas journalistiek, stel ik met lichte huivering vast, kunnen er zich amper twee iets voorstellen bij het woord erudiet. Robert Oppenheimer, de vader van de atoombom, is dan weer bij de gratie van één bolleboos bekend. Waarom toch kan zoiets mij blijven verbazen ?

In de volgende groep gaat het gelukkig beter, ze kennen de betekenis van enigma en pragmatisch en delen mijn verbijstering over de woordblindheid van hun voorgangers. “Mijnheer,” vraagt er een die zin voor humor heeft : “U weet toch zeker dat u niet per ongeluk in de richting voetverzorging verzeild was ?” In de volgende les moet ik Trotsky en Marx eens op hun boterham smeren. Zien wat er van de wereldrevolutie geworden is in deze podcasttijden.

Buitengekomen, op weg naar de Hema waar ik wat prettige spullen wil kopen, zie ik Herman Brusselmans en Tania de straat oversteken. Zij doen mij ergens aan denken maar ik weet niet aan wat, tot het mij opeens duidelijk wordt : John Lennon en Yoko Ono. Daar lijken ze op, zoals ze hier met grote passen lopen. Ze steken samen het zebrapad van Abbey Road over – in feite gewoon het Zuid in Gent, waar ook een groepje dikke zwarte vrouwen in kleurrijke gewaden loopt te tateren. Daar hou ik nogal van, het lijken mij ontzettend gezellige mensen, zeker als zij met zwoegende boezem zingen in kerkkoren.

Er kruipt een insect over het trottoir, een torretje met dekschilden van zilver waarin alle kleuren van de regenboog weerspiegeld zijn. Iriseren heet dat, geloof ik. Een ogenblik lang heb ik de keuze of ik mijn voet erop of ernaast laat neerkomen en het beestje zodoende al dan niet verpletter. Ik kies voor het laatste, de woorden van de profeet Mohammed indachtig : Hij die medelijden heeft met zelfs maar een spreeuw en zijn leven spaart, voor hem zal God genadig zijn op de Dag des Oordeels.

Nu geloof ik niet zo in de Dag des Oordeels en ik hoef voor mijn goed gedrag geen bonus te krijgen. Ik heb geen sappige druiven of maagden in het hiernamaals nodig om mij te overtuigen niemand vermijdbaar leed te berokkenen, of hij nu ademt bij de gratie van vinnen, tracheeën of longen. Wat een trieste koehandel wordt het als ik in ruil daarvoor het eeuwig leven zou verwachten.

Ik banjer langs de etalage van een boekhandel, waar een merkwaardig werkje ligt uitgestald. Vogelveren, luidt de titel. Het boekje legt uit hoe je inheemse vogels kunt determineren aan de hand van hun verloren pluimen. Ik moet daarmee lachen, en tegelijk weet ik dat het iets is waarin ik mij met ernst zou kunnen verdiepen, om er misschien zelfs bedreven in te worden.

Aanzienlijk beter gehumeurd bereik ik ten slotte het restaurant waar men mij verwacht. Naast de deur hangt de spijskaart in zo’n glazen kastje. De namen van de gerechten doen denken aan geluiden veroorzaakt door personen lijdend aan flatulentie. Pad prak, lees ik hardop. Khoaw Pad. Pad graa pow.

Flatulentie, grinnik ik. Dat woord zullen mijn studenten vast kennen – evenals bacchanaal, dat in de vorige les op gejuich werd onthaald. Zij hebben een zwak voor Gummbah en Kamagurka. Niet voor niets zijn het prettige jonge mensen, van wie de brute welwillendheid mij soms nog verrast.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content