De inrichting van de architectenstudio van Bert Gebruers en Peter Jannes wordt vooral bepaald door hun toekomstplannen: tentoonstellingen houden en galerieactiviteiten ontwikkelen.

Toen de architectuurpraktijk van Bert Gebruers begin de jaren ’90 samensmolt met die van Peter Jannes werd onmiddellijk gedacht aan het bouwen van een ontwerp- en werkruimte bij een van hun woningen. Na verloop van tijd, en met wat meer ervaring op zak, kreeg het project een nieuwe wending. Elk van hen tekende zijn eigen woning, en samen ontwikkelden ze plannen voor de bouw van een ontwerpatelier. Een atelier, waarin ze met hun medewerkers in de eerste plaats architectuur zouden bedrijven. Dat atelier wilden ze intiem, maar ook groot en ruimtelijk genoeg om er andere activiteiten in te organiseren.

Toen ze voor hun lap grond een sober bouwvolume uittekenden, wisten ze zeer goed dat, in tegenstelling tot kunst, architectuur functioneel moet zijn. Als architectuur dat niet is, neemt niemand haar ernstig, wordt ze onbehaaglijk en verdwijnt ze in de anonimiteit. Dat laatste zinde hen geenszins. In de lintbebouwing van de Koning-Boudewijnlaan te Olen wilden ze zich absoluut onderscheiden. Het zouden krachtige balkvormige volumes worden met overkragingen, uitgevoerd in materialen die natuur en vernieuwing verzoenen.

In het met cederhouten schalies beklede hoofdvolume werd dwars op de hoofdas een tweede langwerpig balkvolume geschoven, dat in een aluminiumbekleding werd gestopt. Het eerste fungeert als een natuurlijk en veilig pantser met een ecologische look; het tweede als een gladde grijze doos met industriële allures. Die doos heeft een strak uitkragend venster aan de straatkant en is uitgevoerd in een hoogtechnologisch en industrieel materiaal: aluminium. Dat is een materiaal dat zeker niet snel met patina bedekt wordt. Toch zal over enkele jaren de vergrijzing van het cederhout mooi aansluiten bij het langzaam vergrauwen van het aluminium.

Hoewel de architecten beweren dat ze geen bijzondere look of gewichtigheid nastreefden, ontsnappen ze daar niet aan. Zelfs in een snel voorbijrijdende wagen zie je dat daar geen gewoon rijhuis staat. Het is een gebouw waarvan het bricolage-achtige van de cederschalies naadloos overloopt in het perfect gladde en golvende aluminium.

Wie de voordeur zoekt, moet een ommetje maken. Langs de parking wandel je over een betonnen weggetje met ingewerkte avondverlichting. Het beton vloeit over in een met kinderkopjes geplaveid minipleintje. Het ronde kasseiplatform draagt de aanzet van een zacht hellende hangbrug van gegroefd tropisch hout. Om de hoek gaat de brug over in een betonnen platform met uitzicht op de tuin. Aanbellen gebeurt hier in alle beslotenheid tussen het groen. Een hoge brede zwarte deur sluit aan op een grote langwerpige vloermat die de toegangszone afbakent. De intens bestudeerde en schitterende trapaanzet laat meteen zien waarmee Gebruers en Jannes bezig zijn. Een vaste trede in beton en een glazen trap zijn zwevend gevat in een structuur van geparelstraald roestvrij staal. Dat is pas berekende durf en elegantie.

Op de verdieping is een kitchenette ingebouwd en brengt een loopbrug de bezoeker naar een onthaal- en tentoonstellingsruimte die, door de bestudeerde lichtinval, alle muren gelijke waarden toekent. Net als in de inkomzone is ook hier over de hele omtrek van de ruimte, op 1,60 meter van de grond, een groefje aangebracht waarin haakjes passen om werken (kunstwerken?) op te hangen. De eiken bevloering en het hoogpolig katoenen tapijt ogen aangenaam en warm.

In de witte entree gaan de kleuren geleidelijk over van grijs beton naar het paarsgrijze parket en een chocoladebruine kastwand. In deze ruimte voel je dat kunst welkom is en eigentijdse objecten er probleemloos een plaats zullen vinden. Twee zetels 22 van de Deen Poul Kjaerholm en enkele maquettes wachten roerloos op de eerste galerieprojecten.

De kamerhoge fondantbruin getinte eiken wandkast – je zou zweren dat hier een wengé-effect beoogd is – herbergt de architecturale plans en papieren. De kastenwand sluit aan op de gang die leidt naar de ontwerpzaal. In het groot en hoog ontwerpbureau met uitkijk op straat en tuin is royaal plaats voor traditioneel en computertekenwerk. Het raam van de voorgevel is evenwichtig gedoseerd wat betreft verhouding en omkadering, net als de indeling van de werktafels, de gangen en de twee kantoren van het architectenduo. Een serie witte werktafels in strak alignement geplaatst, met erboven een strip groen fluolicht (glazen strips die bekleefd zijn met een groene film verbergen tl-lampen), zetten de toon. Een creatief ‘groen’ idee, dat vooral ’s avonds een verbluffend ludiek effect heeft.

Alle tafels, kasten en bureaumeubelen zijn eigen ontwerpen: functioneel en stevig. Hier en daar zitten de schappen verankerd in de muren, en nergens zijn muren of plafonds onderbroken door lelijke geluidsboxen, spots, alarminstallaties of radiatoren. Soberheid is hier niet Spartaans en kaal, maar gul en rationeel. Er wordt elektrisch verwarmd, en waar mogelijk slorpen plafonds van holle geperforeerde gipsplaten het lawaai op. De muurplinten liggen verzonken in het muurvlak, waardoor tegels, grijs katoenen tapijt of de geloogde eiken parketvloer naadloos aansluiten op de muur. Geen detail is immers ook een detail.

dubbele pag

pag 6

7

Tekst Daidalos / Foto’s Bieke Claessens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content