Varen door het zuiden van Frankrijk, het is dan misschien geen cruise op de Nijl, maar zeker wel een van de meest romantische boottochten op deze aardkloot. Wij monsterden aan en bedwongen onbevreesd het zacht kabbelende water van het Canal du Midi. Een reis in vijf etappes.

1. Het avontuur

Dat de selectie van de bemanning een essentieel onderdeel is voor een succesvolle vaart, besef ik pas als we lichtjes klungelend het haventje Port Cassafières uitvaren. De stuurman is mijn oom Jan, die niet kan zwemmen en er dus in de eerste plaats voor moet zorgen dat hij niet in het water valt. Mijn tweede bemanningslid is mijn vriend Stef, die om het zacht uit te drukken niet de handigste thuis is, ook al woont hij dan alleen. En ik moet toegeven dat ikzelf, uw kapitein op deze tocht, ook stukken beter ben in de theorie dan in de praktijk. De jongensboeken die ik over het onderwerp gelezen heb, speelden zich trouwens allemaal af op grote houten driemasters op open zee. Weet ik veel van kanalen en sluizen.

Nochtans hebben we de avond tevoren wel een opleiding gekregen. Nu ja, opleiding : we waren moe, bezweet en hongerig na een lange dag rijden en onze instructeur keek verlangend uit naar een kalm weekend op zijn woonboot. “Het zal zichzelf wel uitwijzen”, waren we het allemaal roerend eens na een klein halfuurtje op het water. En vreemd genoeg, dat doet het nu ook. Min of meer. We zullen misschien niet de eerste prijs krijgen voor het stijlvol nemen van sluizen, maar als we na enkele uren Béziers binnenvaren, voelen we ons toch al vrij zeker van ons stuk. We zijn immers al drie keer succesvol versast. Iedereen opzij, want hier komen jongens die het varen onder de knie hebben.

Hoogmoed komt voor de val, zeggen zij die het kunnen weten. De moed zinkt ons dan ook in de schoenen als we aanmeren voor de ’trap’ van Fonserannes : een complex van zeven sluizen en een enorme muur van water die bedwongen moet worden, bijna veertien meter hoog ! 1681, herinner ik mij het bouwjaar van dit kanaal, en nu maar hopen dat de sluisdeuren sindsdien een beetje deftig onderhouden zijn, want als dat hier breekt…

Dat is meteen mijn laatste gedachte voor lang : als de poorten openzwaaien, is het onze beurt om ons samen met drie andere bootjes de dreigende ovale sluismond binnen te wurmen. Het volgende halfuur speelt zich af in een waas van boze blikken van medevaarders, frenetiek gesleur aan touwen, water dat wild het sas binnenspuit en overal rondom massa’s grijnzende toeristen. Kan dat trouwens in de weg lopen zeg, zo’n landrot.

Achter iedere deur die ik opendoe, doe jij een andere deur weer dicht. Ik maak me klaar om voor de naar mijn gevoel zevenhonderdste keer de boot de volgende sluis binnen te slepen, als we plots voor open water staan. We hebben het gehaald ! Geen boot gezonken, geen deur geramd, geen stuk van het kanaal leeggelopen door de fout van drie sukkelende Belgen. De kranten kunnen hun avondeditie rustig afsluiten : weer een dag verlopen zonder scheepsramp. We zetten koers richting ondergaande zon, Béziers diep onder ons geen blik waardig meer keurend.

2. Eten en drinken

Dat we in Capestang goed zouden eten, viel te verwachten. Het is dan ook een dorp als een plaatje : gelegen op een heuvel in een bocht van het kanaal, omgeven door wijngaarden en met een stokoude kerk in het midden. Als het al niet bestond, had iemand het moeten uitvinden, als symbool van wat wij gemeenzaam ‘het goede zuiderse leven’ noemen. Zo’n plek dus. En nu zijn we misschien niet de bekwaamste scheepsbemanning die hier ooit heeft aangelegd, eten en drinken kunnen we wel. Op een binnenpleintje bij een wijnbouwer, bijvoorbeeld, onder de platanen. In het seizoen wordt hier effectief wijn gemaakt, komt de eigenaar van La Table du Vigneron uitleggen, en tijdens de zomermaanden wordt alles aan de kant geschoven om toeristen te ontvangen. Werkelijk prima gegeten en voor geen geld, daarover zijn we het eens als we lichtjes aangeschoten weer naar de boot lopen. Aan de overkant dansen jongeren op de muziek van een lokale coverband, lampionnetjes kleuren het water. De Grote Regisseur heeft het weer allemaal perfect in scène gezet vandaag.

Al heeft Hij ook zo Zijn mindere dagen. Op de kaart zag Puichéric er net zo’n idyllisch plekje uit, maar village de zombies, zoals we ergens op een muur geklad zien, is een adequatere omschrijving. Au 4 Lutins, het lege café-restaurant waar we na lang zoeken terechtkomen, ligt aan een lelijk, stoffig pleintje aan een invalsweg. Het interieur lijkt een versleten versie van dat van FC De Kampioenen, maar dan ongezelliger. Geen plek die de hongerige mens vrolijk stemt, en we vermoeden hier op zijn best een lauwe diepvrieslasagne te kunnen krijgen. Een uur later steek ik met een spijtige zucht de laatste hap van de heerlijkste magret de canard ooit binnen. En van de salade met kippenmaagjes vooraf droom ik nog af en toe. We kunnen de vrouw die het allemaal voor ons heeft klaargemaakt wel zoenen, maar in plaats daarvan informeren we beleefd naar de stand in de match Frankrijk-Zwitserland, die die avond wordt gespeeld. Ze haalt de schouders op : “Ik hoop in elk geval dat ze verliezen, cette bande de prétentieux.” Zeg nu nog eens dat de Fransen allemaal chauvinisten zijn.

3. De geschiedenis

Oorspronkelijk passeerde het Canal du Midi niet via Carcassonne. Maar toen de inwoners merkten dat de waterweg overal in de streek welvaart bracht, lieten ze het traject begin negentiende eeuw omleiden. Waardoor we nu, van op het water, de oude middeleeuwse vestingstad op een heuvel in de verte zien opdoemen. Een indrukwekkend beeld. De wereldberoemde dubbele ringmuur, met zelfs nog enkele Romeinse torens, is tegenwoordig een trekpleister voor hordes toeristen, maar ooit was hij een bittere noodzaak. In de tijd bijvoorbeeld dat grimmige kruisvaarders uit het noorden van Frankrijk naar deze streek aan de oevers van Aude afzakten, en ze tientallen jaren lang onderdompelden in een niets-ontziende terreur.

Het doelwit van deze bloederige strooptocht in Christus’ naam waren de katharen, die misschien nog het best te vergelijken zijn met de hedendaagse amish in Amerika : sober geklede christenen die streefden naar een zo onthecht mogelijk bestaan. Wij kunnen alleen maar sympathie voelen voor deze middeleeuwers met hun principes van geweldloosheid, matigheid en belangeloze inzet voor de medemens, maar voor de toenmalige koning en paus vormden ze een reële bedreiging. Ze verwierpen immers het kerkelijke gezag, de basis van hun macht, en kregen bovendien nog de steun van de plaatselijke edelen. De kruistocht tegen de katharen begon in 1209 en maar liefst twintig jaar lang zouden de godsvruchtige kruisridders te vuur en te zwaard de Aude-streek brandschatten. Met in hun spoor de aasgieren van de inquisitie, die nog eens gedurende een halve eeuw de regio zouden teisteren met brandstapels en foltertuigen. Niet één kathaar overleefde de gruwel. Ironisch genoeg had de paus die verantwoordelijk was voor deze Triomf van het Ware Geloof zich de naam Innocentius III toegemeten.

Honderden jaren later zou er opnieuw een groep ruiters de streek doorkruisen, deze keer met heel wat vredelievender bedoelingen. Aan het hoofd stond Pierre Paul Riquet, een man die in opdracht van Lodewijk XIV een eeuwenoude droom zou verwezenlijken : een vaarweg aanleggen tussen de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan. De Romeinen, als ingenieurs nochtans niet de minsten, hadden dit plan al afgevoerd wegens onoverkomelijke moeilijkheden. Niet alleen was er het niet te overbruggen hoogteverschil – hoe vaar je 300 meter ‘bergop’ ? -, ook moest er een enorme massa water aangevoerd worden om het kanaal te voeden. Maar Riquet liet zich niet ontmoedigen : hij was ervan overtuigd dat hij voor voldoende debiet kon zorgen door een groot aantal riviertjes en beken in de omliggende bergen af te leiden. En dankzij sluizen en een uitgekiend traject was ook het hoogteverschil best te bedwingen. Een titanenwerk en een enorm risico, gezien de beperkte kennis en technieken waarover de zeventiende-eeuwse bouwmeesters beschikten. Maar in april 1667 ging dan toch de eerste spade de grond in, en veertien jaar later vloeide er water door het kanaal. De verbinding was een feit. Niet zonder slachtoffers te maken evenwel : nauwelijks zes maanden voor de voltooiing overleed Riquet, geruïneerd door de oplopende kosten en verbitterd door de felle tegenstand waamee zijn levenswerk continu af te rekenen had.

4. Romantiek

Zeven uur. Zoals overal gaat ook de sluis enkele kilometers buiten Carcassonne dicht om pas de volgende ochtend weer open te gaan. Over de hele lengte van het kanaal valt het leven veertien uur lang stil, en wie nog op het water is, zoekt zich een mooi plekje om aan te meren. Vandaag liggen we wel bijzonder idyllisch gelogeerd : achter ons strekt zich het kanaal uit dat aan beide kanten overschaduwd wordt door eeuwenoude platanen. En voor ons ligt écluse La Douce, met het typische ovale bassin in verweerde natuursteen, de robuuste houten poorten die zonder een kreun de enorme druk weerstaan, en een oud sluiswachtershuisje dat is omgeven door een tuin vol bloemen en cipressen, en met treurwilgen langs de waterkant. Hoewel in elk stadje of dorpje in deze streek wel een straat, laan of plein naar Riquet genoemd werd, is het mooiste eerbetoon aan de waterbouwkundige zonder enige twijfel dit prachtige kanaal zelf, dat zich nu al meer dan drie eeuwen als een langgerekt monument door het zuiderse landschap kronkelt.

De motor is nog maar net uit of mijn oom-stuurman is beneden in de boot al druk in de weer met de wijnglazen. “Eigenlijk zijn wij ook een soort pinardier“, roept hij, verwijzend naar de schuiten die vroeger grote vaten lokale tafelwijn of pinard vervoerden. En inderdaad, het moet gezegd : de plaatselijke wijnboeren hebben aan onze doortocht veel lol beleefd. Een genoegen dat overigens geheel wederzijds was. De laatste échte pinardier heeft trouwens pas in de jaren tachtig zijn schipperspet aan de haak gehangen. Het moet toen wel erg stil geworden zijn op het kanaal : van commerciële vaart was nauwelijks nog sprake en ook toeristenbootjes druppelden er maar mondjesmaat binnen.

Voor economisch gebruik is deze waterweg intussen totaal niet meer aangepast, maar het toerisme draait nu wel op volle toeren. En toch is er van enige drukte nauwelijks iets te merken : het grootste deel van het traject leggen we alleen af, en als we ’s avonds aanmeren voor de nacht, is er meestal geen andere boot te bekennen. Hoewel je op het kanaal mag overnachten waar je maar wilt, zoeken de meesten immers toch de beschutting van een haventje of van de bewoonde wereld op. Angsthazen, denk ik smalend terwijl ik de gordijnen van mijn kajuit sluit voor de nacht. Het maanlicht werpt een langgerekte streep over het water. Met bonzend hart word ik die nacht wakker, ‘opgeschrikt’ door een stilte die ik niet meer gewoon ben en door de diepe duisternis die me omgeeft.

5. De cijfers

Onze reis loopt naar zijn einde als het sluizencomplex van Castelnaudary in zicht komt. Hoewel bijna even indrukwekkend als de trap van Fonserannes is er van enige zenuwachtigheid bij kapitein en bemanning deze keer geen sprake. Sluizen nemen doen we onderhand wel op kousenvoeten : als we hier boven zijn, hebben we er immers zo’n 64 achter de rug en zullen we een kleine 160 kilometer hebben afgelegd. Zes dagen zijn we op het water geweest – zeven als we de ochtend voor het inleveren van de boot erbij tellen – en hebben zo’n 35 uur effectief gevaren. De liters wijn die geconsumeerd zijn, kunnen we om redenen van fatsoen niet vermelden en het onthutsende aantal flauwe grappen wil u liever niet weten. Misschien wel onze quotering op 10 voor deze trip : 9,5. Omdat nu eenmaal niets helemaal perfect kan zijn, zoals mijn schoolmeester in het zesde leerjaar altijd zei. Ook zo’n flauwe plezante. n

Tekst Jan Haeverans l Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content