Voor de tweewekelijkse reeks De lange mars portretteren journaliste Elke Lahousse en fotografe Eva Vermandel mensen die van ver komen. Mensen van ginder en mensen van hier die mentaal, fysiek, in hun carrière of in afstand een hele weg hebben afgelegd. Verhalen over de dingen die een mens onderweg meedraagt. – Het was vroeg en zonnig in Yala, aan de kust van Sri Lanka. Sonali Deraniyagala stond in de deur van haar hotelkamer. De oceaan leek niet meer dan een verre schittering. Haar man zat zoals elke ochtend op het toilet te lezen, haar zonen speelden met hun kerstcadeaus. Plots zag ze schuim tussen de naaldbomen. Het schuim veranderde in tsunamigolven. De wereld vierde tweede kerstdag, maar in Sri Lanka brak de hel los.

Op de campus van Columbia University in New York City, West 120th Street, op huisnummer 500, zitten een dertigtal studenten in een lokaal van de Seeley W. Mudd Building, de lelijkste blok van de hele campus. Vooraan in de klas staat professor John Mutter, een gerenommeerd geofysicus van het Earth Institute. Hij is groot, praat zacht en heeft halflange grijze haren die boven zijn slaap een kale inham camoufleren. Naast hem staat professor Sonali Deraniyagala, een econome met dik, gitzwart haar en een gave, lichtbruine huid. Als ze praat, valt onmiddellijk haar scherpe humor en ongelooflijke glimlach op, al zijn daar op Google-afbeeldingen geen bewijzen van te vinden.

De professoren doceren samen het vak Disasters and Development. De lessen gaan over het hoge aantal natuurrampen dat zich in de 21e eeuw al voordeed en de gevolgen daarvan op de socio-economische welvaart van rijke en arme landen.

Beide professoren leggen elk hun eigen expertise in dit unieke vak. Toen ze enkele jaren geleden samen de cursus ontwikkelden, spraken ze af dat hij als geofysicus de lessen zou openen om de studenten eerst uit te leggen hoe een extreme natuurramp zoals een aardbeving, orkaan of tsunami precies ontstaat. Hij zou daarbij vaak wijzen op de gevolgen van de klimaatopwarming. Zij zou als econome vervolgens de sociale en economische shock belichten die op zo’n ramp volgt. Hoe herstelt een sociaaleconomisch weefsel zich nadat de natuur alles van de kaart heeft geveegd ?

De twee besloten dat ze in elke les een recente natuurramp zouden bestuderen. Ze maakten powerpointpresentaties over de hevige aardbeving die in 2005 Kasjmir in Pakistan opschudde, over orkaan Katrina die in 2005 de Verenigde Staten geselde en over de dodelijke cycloon die in 2008 over Myanmar trok.

Ergens halverwege maart van dit voorjaar stond de tsunami van 26 december 2004 als casestudy gepland. Professor Mutter opende de les ongeveer als volgt : “Op zondag 26 december 2004 vond ’s ochtends een aardbeving plaats onder de zee bij Indonesië met een magnitude van 9,1. De tektonische platen onder de oceaan verschoven. De zeebodem verplaatste zich tientallen meters, waardoor grote delen grond omhoog kwamen en een abnormale hoeveelheid water zich verplaatste in verschillende richtingen van de oceaan. Er ontstond een tsunami, de dodelijkste in de geschiedenis, die in de media allerlei namen kreeg, waaronder de kersttsunami. Veertien landen langs de kust van de Indische Oceaan werden getroffen door golven van tien meter hoog. Indonesië werd het hardst geraakt, gevolgd door Sri Lanka, India en Thailand. De hele planeet vibreerde op dat moment één centimeter. Er vielen 230.000 doden.”

Professor Deraniyagala luisterde tijdens die introductie maar half naar haar mannelijke collega, zo vertelt ze me enkele weken later in Londen. Ze wist namelijk verdomd goed wat er die ochtend in de oceaan was gebeurd. Ze praatte in zichzelf, zonder dat de studenten iets merkten : “Niet wegdromen Sonali, focus op de theorie die je zo meteen moet doceren. Niet denken aan het water. Niet denken aan Steve en Vik en Malli. Niet denken aan de golf.”

HET EERSTE JAAR ERNA

In een Turks restaurant in Belsize Park, een wijk in Noord-Londen, heb ik afgesproken met de 51-jarige Sonali Deraniyagala, de vrouw met de prachtige glimlach. Fotografe Eva Vermandel heeft eerder die ochtend foto’s gemaakt bij de econome thuis (Deraniyagala woont zowel in New York als Londen) en laat net voor het interview weten dat ze ook een portret heeft waarop Sonali zachtjes glimlacht. Maar de foto is hoogst bevreemdend. Niet alleen omdat haar lichaamshouding verder verkrampt is, alsof er een litteken loopt van haar tenen tot in haar hart. Het beeld past ook totaal niet bij een gesprek over de tragedie die Deraniyagala tien jaar geleden overkwam.

In de kersttsunami van 2004 gebeurde wat geen mens zich wil inbeelden. Deraniyagala is op vakantie in Yala en verliest haar man Steve, haar moeder, haar vader en haar twee zonen Vik en Malli, zeven en vijf jaar, wanneer de vloedgolf over de kust van Sri Lanka raast. Hoewel ze samen met haar man en kinderen uit het hotel vlucht en in een jeep springt, overleeft alleen zij de ramp doordat ze zich vastgrijpt aan een tak die boven het kolkende water uitsteekt. Als het water is weggetrokken, wordt ze door twee mannen gevonden terwijl ze in de modder in cirkels rond haar as draait, alsof ze nog in het ritme van de draaikolk zit. Ze heeft geen broek aan en er zitten sneeën over haar hele lichaam.

Na een chaotische dag in het lokale ziekenhuis krijgt ze tegen de avond een lift naar Colombo, de commerciële hoofdstad van Sri Lanka. Daar groeide Deraniyagala op als kind en haar ouders en tante woonden er nog. Ze trekt zich terug in haar tantes kamer, gordijnen dicht, deken over haar hoofd. Ze gelooft dat straks de verlossende telefoon komt : “Ze leven nog.” Maar in de eerste week van het nieuwe jaar wordt Viks lichaam gevonden, samen met dat van haar ouders, die mee op reis waren in Yala. Vier maanden later worden de lichamen van Steve en Malli geïdentificeerd in een Oostenrijks lab. Alles wat daarna volgt is de hel op aarde.

Jaren later, na enkele zelfmoordpogingen en een periode van alcoholisme, doet Sonali Deraniyagala waar geen ander mens zichzelf toe in staat zou achten. Ze schrijft een boek, over die ene dag en de jaren nadien. Begin dit jaar kwam Vloedgolf in het Nederlands uit. Het is ondertussen in veertien talen vertaald en werd wereldwijd gerecenseerd, hoewel Deraniyagala amper interviews geeft. “Dit is geen boek dat ik op boekenbeurzen wil promoten. Ik wou dat ik het nooit had moeten schrijven”, zegt ze zacht. We zitten in het restaurant aan een tafel naast het raam. Ze nipt van een verse muntthee. De eigenaar van de zaak knipoogt en lacht ons toe vanachter de toog. Weet hij veel dat we een gesprek proberen hebben over ondraaglijk verdriet en onze handen rond de theekoppen klemmen, niet om ze te verwarmen, maar om onszelf een houding te geven.

“Schrijven heeft me in leven gehouden”, gaat ze verder. “Ik ben ermee begonnen op aanraden van mijn therapeut. Het voelde alsof ik er mijn ouders, Steve, Vik en Malli opnieuw mee tot leven wekte. Al kon ik die herinneringen de eerste jaren niet aan. Die eerste maanden leefde ik in een roes. Het was een wonder dat ik de douche aankreeg of mijn tanden poetste.” Ze vertelt hoe ze alles wilde verdringen en doodsbang was om zich de gezichten van haar kinderen voor de geest te halen. “Het wakker worden uit zo’n mijmering, de ijskoude weerslag naar de realiteit ging door merg en been. Elke keer als ik aan hen dacht, voelde het alsof mijn hart het zou begeven. Ik wilde dood zijn. Mijn leven had geen zin meer.”

Er was een toegewijd leger vrienden en familie nodig om de messen, flessen en pillen in huis voor Deraniyagala te verstoppen en te voorkomen dat ze zichzelf verwondde met botermesjes of sigaretten. “Ik werd dag en nacht bewaakt. Mijn nicht Natasha woonde in New York maar week het eerste half jaar niet van mijn zijde. Ik joeg Keshini ’s nachts de slaapkamer uit omdat ze snurkte, maar ze nam wel een half jaar vrij van haar job in de VS om over me te waken. Amrita zegde haar job op en liet de zorg voor haar kinderen aan anderen over. Gunna en Darini kregen me zover dat ik een paar stappen buiten de kamer zette. Ruri kroop in bed tegen me aan om met me te huilen. Steves familie en onze vrienden uit Londen, waar we al twintig jaar woonden, verschenen één voor één in mijn kamer in Colombo.”

Wanneer ze haar eerste stappen buiten het huis zet, raakt ze aan alcohol en pillen, die ze met elkaar begint te mengen. Als ze hoort dat het huis van haar ouders in Colombo verhuurd is aan een Nederlands gezin, begint ze het te stalken, half bezopen en half gedrogeerd. “Zij werden het doel waarop ik mijn woede en verdriet kon uitwerken”, zegt Deraniyagala vandaag. Ze heeft er geen spijt van. “Mijn ouderlijke huis was het enige dat ik nog had, ik moest het terug zien te krijgen. Ik reed er op verschillende momenten naartoe, draaide onderweg Steves oude cd van The Smiths en riep ‘WOOEE-AAAAH’ onder de ramen van de nieuwe bewoners, alsof ik een spook was. Ik schopte tegen hun hek, toeterde hen ’s nachts wakker en belde naar hun vaste lijn, maar zweeg als ze opnamen. Mijn familie smeekte me te stoppen.” Maar ze krijgt de Nederlanders niet verdreven. “Ik dacht dat ik gek aan het worden was. Uiteindelijk verloor ik de kracht om hen te stalken. Ik kroop na een tijd weer in bed, één hoopje ellende.”

Vloedgolf zijn eigenlijk twee verhalen in één. Het eerste verhaal gaat over de horror van een vrouw die op één ochtend haar verleden, heden en toekomst verliest. De zinnen zijn rauw en onsentimenteel. Hoewel het boek maar tweehonderd pagina’s telt, valt het niet in één ruk uit te lezen. Te pijnlijk. Immens intens.

Maar langzaam ontvouwt het tweede verhaal zich, een heel mooi verhaal over hoe Deraniyagala zich haar familie herinnert en over dat ene ding dat zo mogelijk grootser is dan verlies : liefde. Deraniyagala groeit op in Sri Lanka, maar als achttienjarige gaat ze economie studeren in Cambridge in Engeland. In de les ontmoet ze Stephen Lissenburgh, met wie ze na haar studie trouwt en in Londen gaat wonen. Samen krijgen ze twee vrolijke en nieuwsgierige zonen, Vikram en Nikhal. De jongste wordt al snel Malli genoemd, kleine broertje. Beide jongens zijn bezeten door cricket en de natuur, vooral witbuikzeearenden en galápagosschildpadden fascineren hen. Elk jaar gaat Deraniyagala in de zomer en met kerst met haar gezin naar Sri Lanka. Net voor de kersttsunami hebben zij en haar man er een heel jaar opzitten in het huis van haar ouders in Colombo. Ze hebben allebei een sabbatjaar, de jongens gaan in Colombo naar school.

AL DIE EERSTE KEREN

Hoewel ze na het incident met het Nederlandse gezin denkt dat ze haar tantes huis nooit nog zal verlaten – “ik raakte al in paniek als ik een bloem zag, Malli zou hem in mijn haar hebben gestoken” – zet ze toch opnieuw de stap naar buiten.

“Er waren al die eerste keren”, zegt ze. We krijgen verse muntthee en de ober lacht. We lachen terug. Weet hij veel dat Sonali Deraniyagala daarnet nog dacht aan hoe ze achter de hoek van dit restaurant beviel van haar zonen, in het Royal Free Hospital, vlak bij Hampstead Heath. En dat het altijd zo gebeurt : de herinneringen borrelen onverwachts op, getriggerd door situaties en locaties. “De eerste keer dat ik in Colombo over straat liep, kon ik geen kind aankijken. De eerste keer dat ik bij een vriendin op bezoek ging, gaf ik bijna over omdat de vingerafdrukken van mijn kinderen nog op haar muren moesten zitten. De eerste keer dat ik geld zag, was samen met mijn vriend David uit Engeland die een kam wilde kopen. Ik trilde op mijn benen. De laatste keer dat ik geld had gezien had ik nog een leven.”

Wanneer ze samen met haar schoonvader voor het eerst terugkeert naar de plek van de tsunami, trapt ze tussen de brokstukken als bij wonder op een vel papier dat van een onderzoeksrapport van Steve blijkt te zijn. “Toen veranderde er iets in mijn hoofd. Ik wilde nog meer aandenkens vinden aan mijn jongens. Langzaam begon ik de herinneringen toe te laten die ik krampachtig had weggeduwd.”

Als haar nicht Natasha, die de eerste maanden niet van haar zij wijkt, eind 2005 terugkeert naar New York, besluit Deraniyagala haar te bezoeken. “Daar ontmoette ik een vrouw die haar man verloren had in de aanslagen van 11 september. Ze raadde me haar therapeut aan. Ik had geen zin in therapie, maar ging toch op gesprek, uit beleefdheid. Daarna keerde ik terug naar Colombo. Twee jaar na de tsunami voelde ik me zo slecht dat ik alleen aan zelfmoord kon denken. Een vriend drong erop aan dat ik die therapeut in New York serieus moest beginnen zien. Ik vloog terug, was niet van plan lang te blijven, maar slaagde er in mijn verdoofde toestand toch in om een flat te vinden in de West Village. Zo begon ik Mark Epstein te zien, een psychiater gespecialiseerd in trauma’s.” Ze ziet hem vandaag nog altijd. “Hij is een essentiële persoon in mijn leven. Hij raadde me aan te schrijven, omdat ik de herinneringen aan mijn familie zou vergeten. Hij beloofde dat mijn hart niet zou stoppen als ik aan Steve of Vik of Malli dacht.”

Na drie jaar en acht maanden durft ze voor het eerst het huis bezoeken dat ze in Londen achterliet voor ze met Steve en haar zonen op reis vertrok. “Het was zoals ik verwacht had. Ik rilde en kokhalsde toen een vriendin de voordeur achter ons dichttrok. Alles was intact, het was alsof ik terugging in de tijd. Maar terwijl ik door het huis dwaalde, voelde ik ook een onderstroom van rust. Er waren geen verrassingen, ik herkende alle spullen. De schoenen van de jongens, de agenda van Steve, zijn oestermes. Al kon ik niet lang in het huis blijven. Ik keerde terug naar New York om mijn wonden te likken, rolde me op in bed, ik huilde en schreef.”

NU

Ze pendelt vandaag tussen drie plekken, Colombo, Londen en New York. New York heeft de afstand gecreëerd die ze nodig had om te rouwen. “Mijn dekmantel, een plek zonder herinneringen.” Van daaruit reist ze naar Londen en Colombo en leert ze haar gezin opnieuw ontdekken. Er zijn nog altijd dagen dat Sonali Deraniyagala dood zou willen zijn. Maar ze heeft het gevoel leren kaderen en weet dat het na een paar dagen weer slijt. Er zijn ook dagen dat ze wakker wordt zonder “ze zijn allemaal dood” als eerste gedachte.

Als onbekenden haar vragen, in de lift of op het vliegtuig, of ze getrouwd is en kinderen heeft, weet ze nog altijd niet wat zeggen. Meestal liegt ze, omdat ze anderen niet wil choqueren met de waarheid. Maar sinds Vloedgolf er is, gaat het makkelijker. Sonali vóór en Sonali ná versmelten steeds meer tot één vrouw. “Het boek uitbrengen was een keuze om te leven.” Ze ontvangt e-mails van mensen overal ter wereld die op haar verhaal willen reageren.

Ze werkt ook weer, maar niet voltijds. “Mijn job in Londen staat nog altijd op pauze”, zegt ze. “Ik krijg geen loon, maar kan terugkeren wanneer ik dat zou willen. Toen ik de aanbieding kreeg om aan Columbia University in New York een vak te doceren, twijfelde ik. Ik ging op gesprek, maar de universiteitsmuren alleen al maakten me misselijk. Het deed me te veel denken aan Steve en het leven dat we hadden in Londen. Maar ik probeerde het en begon met één les.”

Er zijn nog altijd dingen die ze voor de eerste keer moet doen. “Een half jaar geleden maakte ik voor het eerst in tien jaar appelcrumble, met appels uit onze tuin in Londen. Het was Viks lievelingsdessert, maar ik kreeg het plukken en snijden en wachten op de oven niet over mijn hart. Het heeft gesmaakt, ja. Appelcrumble met braambessen is heel lekker.” Herinneringen als deze laat ze vandaag heel luid en hard toe. Het houdt haar op de been.

Ze kan nog altijd boos worden als blijkt dat de English Breakfast Tea plots op is. “Toen Steve er nog was, zaten we nooit zonder thee. Als we nog maar aan de laatste theezakjes begonnen, liep hij al snel naar de winkel. Op zulke dagen kan ik nog kwaad zijn dat hij er niet meer is. Dan schenk ik een kop kokend water in, omdat ik de realiteit niet wil aanvaarden.”

Ze kan zich inbeelden hoe Steve er vandaag zou uitzien, hij zou net vijftig worden zijn. Malli en Vik zouden vijftien en net achttien zijn. Haar vrienden, en vriendjes van haar zonen, blijven haar vertellen hoe ze zich haar drie mannen herinneren. “Een van mijn beste vrienden in Londen, Kevin, studeerde samen met Steve en mij aan Cambridge. Hij kan ontzettend goed mensen imiteren. Soms doet hij Steve na, en dat is zo ontroerend. Dan zie ik Steve echt in Kevin. Mijn vrienden hebben me erdoor gesleurd. Ze zijn naast mij komen zitten, in mijn miserie, maar zijn ook zichzelf gebleven. We lachen veel, humor typeert mijn vriendenkring.”

Op verjaardagen stort ze niet meer in. De pijn snijdt nog altijd, maar ze is er niet meer bang voor. “Het moet ook pijn doen”, zegt ze. “Dat verdienen ze. De voorbije jaren zocht ik op hun verjaardagen vaak de weidse natuur op, met een vriendin. Alleen in het uitgestrekte landschap van een plek als de noordpoolcirkel vond ik de ruimte om diep te voelen en mijn verdriet vrij te laten. Vandaag slaag ik erin om op hun verjaardag les te geven, zolang ik daarna vrienden kan zien.”

Tien jaar na de kersttsunami is ze er stilaan klaar voor om te beslissen wat ze met de as van iedereen wil doen. “Voorlopig zitten ze nog in urnen, op Sri Lanka. Ik denk dat ik mijn ouders ginder wil uitstrooien. Voor Steve en de jongens zoek ik nog een geschikte plek.” Maar Sonali Deraniyagala heeft er geen haast bij, tijdens het hele interview ben ik zwaar onder de indruk van haar rust en veerkracht. Vanavond heeft ze met Kevin, David en Lester afgesproken in een pub aan London Bridge. Met hun vieren vormen ze de harde kern van een vriendschap die in hun studentenjaren aan Cambridge gevormd werd. Kevin was de eerste die toen mocht horen dat de negentienjarige Steve erin geslaagd was de één jaar oudere Sonali te zoenen. Als ze op een dag beslist om terug in Londen te gaan wonen, staat het trio voor haar klaar.

Vloedgolf, uitgeverij Nieuw Amsterdam.

DOOR ELKE LAHOUSSE & FOTO’S EVA VERMANDEL

“Dit is geen boek dat ik op boekenbeurzen wil promoten. Ik wou dat ik het nooit had moeten schrijven”

“Alles was intact, ik herkende alle spullen. De schoenen van de jongens, de agenda van Steve, zijn oestermes. Al kon ik er niet lang blijven”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content