Van het Syntagmaplein tot Zuccotti Park : 2011 was het jaar waarin jongeren wereldwijd weer ontdekten wat engagement is. Zijn er parallellen met mei ’68 of moeten we deze trend op zijn eigen merites beoordelen ? Een kijk op jongeren en engagement in de 21ste eeuw.

Februari . De Arabische lente zet zich voort in het nieuwe jaar. De bezetting van het Tahrirplein in Egypte dwingt Husni Mubarak tot vertrek. April. In Chili komen studenten op straat tegen het onderwijsbeleid. De protesten culmineren in augustus, wanneer naar schatting 600.000 Chilenen mee demonstreren, het grootste verzet in Chili sinds het regime van Pinochet. Mei. In Spanje wordt in 58 Spaanse steden protest gevoerd tegen onder meer de bankensector, de werkloosheid en vooral het politieke systeem. De Indignados – of ook wel de 15-M-beweging – ontlenen hun naam aan StĆ©phane Hessels pamflet Indignez-vous. Al snel volgt Griekenland, waar een tweede protestgolf begint tegen de Griekse besparingen. Augustus. In Londen breekt gewelddadig protest uit na de dood van Mark Duggan, neergeschoten door de Londense politie. Vijf dagen lang is de stad in de ban van rellen, brandstichting en plunderingen. September. Op initiatief van de Canadese Adbusters Media Foundation bezetten betogers het Zuccotti Park in Manhattan, New York. Na twee maanden wordt het park ontruimd, Occupy Wall Street keert enkele dagen later terug.

Overloop het voorbije jaar, en de conclusie is overduidelijk : 2011 was het jaar waarin jongeren weer ontdekten wat engagement was. Van Noord-Afrika tot Zuid-Europa, van de Verenigde Staten tot Zuid-Amerika : overal bezetten jongeren pleinen om zich tegen de traditionele instellingen te verzetten, of dat nu de bankensector, autoritaire regimes, een falend politiek systeem of onderwijs was. En overal was de reactie van de instanties dezelfde : vasthouden aan de status-quo en hopen dat ‘het’ voorbijgaat – de ene al met meer succes dan de andere.

“Hier waait de wind van mei ’68”, titelde Rik Coolsaet, hoogleraar internationale betrekkingen aan de Universiteit Gent, een opiniestuk in De Morgen in november, waarmee hij een visie echoot die ook in de internationale pers aan belang wint. Het blijft het ijkpunt als het over jongerenengagement gaat : wat er zich eind de jaren 1960 in Parijs, Leuven, TsjechiĆ« en de zwarte getto’s in de VS heeft afgespeeld toen een nieuwe generatie zich tegen hĆ Ć r traditionele instellingen verzette. Coolsaet : “Toen ook was het een spontane beweging, creatief, zonder leiders, zonder plan, op zoek naar nieuwe vormen van solidariteit en gelijkheid. Dat leidde tot bewegingen die ijverden voor emancipatie, het leefmilieu, de derde wereld, burgerrechten in de VS, gelijkberechtiging tussen man en vrouw. Mei ’68, zo schreef Le Monde tien jaar later, was deel van een wereldwijde rilling, met verlangen naar een betere samenleving en verontwaardiging als rode draden.”

Coolsaet heeft een punt. Lees over de achtergrond van mei ’68 en de parallellen zijn frappant. De ’68-ers vormden de eerste generatie die zich verenigd zag door een nieuw medium : televisie. Een medium dat hen een gezamenlijk perspectief op de wereld gaf en dat een zelfbewuste generatie creĆ«erde, hechter als groep dan alle generaties ervoor. Kijk naar 2011 en je ziet de parallellen met de internetgeneratie. De rol van Facebook en Twitter in de Arabische lente mag dan sterk overschat zijn, ze was er wel. De horizontale hiĆ«rarchie van de protesten doet wellicht niet toevallig aan de structuur van het web denken. Maar zeker in het Westen deed het internet ook iets meer : sociaal contact via sociale netwerken, gedeelde YouTubefilmpjes en nieuwslinks en een constante staat van verbondenheid creĆ«erden een generatie met een gesharede visie op de wereld, een visie die hen als groep afbakende.

Sfeer van angst en onrecht

Ook de tijdgeest blijkt niet zo verschillend. De jaren zestig speelden zich af tegen een achtergrond van de escalerende Vietnamoorlog, zeker in de VS het meest intens in beeld gebrachte conflict van de twintigste eeuw, dat een algemene toon van verontwaardiging zette. Tegelijk groeide de jonge generatie op in een klimaat van angst : de Koude Oorlog, de Cubacrisis en de dreiging van een nucleaire oorlog schetsten wereldwijd een sombere toekomst. Fast forward naar dit jaar, en het is de bankensector die de grote boosdoener is. 2011 was een jaar waarin de democratie het heeft moeten afleggen tegen de financiĆ«le wereld, met een permanente staat van verontwaardiging tot gevolg. Tegelijk kijken de tieners en twintigers van nu opnieuw met schrik naar de toekomst. Het sociaal stelsel in het Westen staat onder druk, de angst overheerst dat we het in de toekomst met veel minder zullen moeten doen. Dat is : als de klimaatcrisis en de energiecrisis onze hele samenleving niet tot een meltdown brengen. Of zoals Felix De Clerck het treffend verwoordt in een opiniestuk in De Morgen : “Sinds de economische crisis zijn veel van deze dromen aan diggelen geslagen. We zijn ontwaakt uit een kunstmatige coma. Zoals zovelen merk ook ik dat vorige generaties illusies gecreĆ«erd hebben die momenteel in duigen liggen. Iedereen zegt dat we langer moeten gaan werken, flexibeler, en voor een lager loon. We moeten niet meer rekenen op een pensioen van de staat en misschien wel van geluk spreken indien het water over twintig jaar niet tot in Kortrijk komt.” Dezelfde ’68-sfeer van angst en onrecht, gekoppeld aan een politieke elite die er niet in slaagt antwoorden te vinden, roert zich opnieuw, zij het in een ander gedaante.

Die vergelijking met 1968 is belangrijk voor de legitimiteit van de nieuwe beweging. Het geeft de verschillende protesten een groter referentiekader. De Spaanse en Griekse Indignados werden maandenlang bekeken als verwende jongeren die zich krampachtig aan hun rijkdom wilden vastklampen ; de rellen in Londen werden louter en alleen als een verwerpelijk staaltje ‘plundershoppen’ beschouwd. Pas in een groter geheel, verbonden met Occupy Wall Street en de Chileense studentenprotesten, kregen ze iets wat de directe aanleiding oversteeg : een verzet tegen falende politieke instellingen, tegen een buitensporig groeiende inkomenskloof en tegen de suprematie van de bankensector. Net zoals de geest van mei ’68 zich vertaalde in concrete doelen in elk land – een Vlaamse universiteit in Leuven, de stopzetting van de Vietnamoorlog in de VS – lijken Chili, Spanje en Griekenland in hun verschillende doelen voor eenzelfde, groter ideaal te strijden. Hun eigen De verbeelding aan de macht, de slogan die in ’68 een icoon werd.

Een symbolisch protest

Precies dat is het probleem waar de protesten dit jaar het moeilijk mee hadden. Of weet u wat de eisen zijn van Occupy Wall Street ? Kunt u zeggen waar de Indignados in Spanje voor staan ? Welke politieke strekking de Griekse betogers hebben ? Het is een merkwaardige vaststelling, maar er hangt ook heel veel vaagheid rond de precieze aard van wat er zich dit jaar heeft afgespeeld. Er is wel engagement, maar dat engagement wordt nauwelijks in een strak omlijnd programma gegoten – wat ook maakt dat de pers het moeilijk heeft om erover te berichten. “Je moet het erkennen als wat het is : in essentie een symbolisch protest”, schreef de Britse krant The Guardian.

Dat laatste mag evenwel geen verwijt zijn : het is louter een vaststelling. Engagement is in veertig jaar namelijk grondig veranderd. Ons eigen land is daar nog het beste bewijs van. Want terwijl in het buitenland de jeugd pleinen bezette, bleef de Grote Markt van Brussel akelig leeg. Zelden was er in ons land meer reden om op straat te komen dan in 2011, en toch kunnen we ons alleen de Frietrevolutie en de Shame-betoging herinneren. Van die laatste vragen we ons dan ook nog altijd af wat nu precies de boodschap was. Het was niet tegen de NV-A, maar een oproep voor meer bereidheid tot een politiek compromis. Zij het dan niet zomaar een compromis, maar een goed compromis. Niet: “Vorm een regering”, maar: “Wees bereid om een regering te vormen binnen de kortst mogelijke termijn, maar zonder dat die beperkte tijdspanne een goed akkoord in de weg staat.” Engagement laat zich anno 2011 niet zo makkelijk in een slogan vatten.

Het zegt iets over de evolutie die zich de laatste twintig jaar voltrokken heeft. “Geen oorlog om olie” is de laatste betogingsslogan in het collectieve geheugen, door tienduizenden gescandeerd in Brussel ten tijde van de Golfoorlog. Voor de goede verstaander : het ging over de eerste Golfoorlog. Het had ook de slogan tijdens de tweede Golfoorlog kunnen zijn, ware het niet dat er toen iets veranderd was. Plots was er ook een andere kant. Er was inderdaad geen democratie in Irak, Saddam was een gevaarlijk dictator, het terrorisme was een reĆ«le dreiging – al was het dan niet duidelijk wat Irak daar precies mee te maken had – en het stopzetten van de oorlog zou tot een nĆ³g grotere humanitaire ramp leiden. “Geen oorlog om olie” : zo simpel was het niet meer.

Het zegt iets over hoe de wereld complexer is geworden sinds de jaren negentig. En vooral genuanceerder. Zelfs de iconen van het engagement in de jaren tachtig, hebben daaronder te lijden. Kernenergie was plots een noodzakelijk kwaad als we CO2 wilden terugdringen. Legbatterijkippen bleken minder stress te hebben dan hun scharrelende variant. Spaarlampen blijken een kwalijk gas in zich te hebben. Zelfs de jacht op zeehonden – het laatste Kwaad in de wereld – had een keerzijde : verbiedt het en je maakt een socio-economische groep als de Eskimo’s het leven compleet onmogelijk. Los van het feit of dat werkelijk zo is, volstaat het dat er onduidelijkheid heerst om het engagement te beknotten. Complexiteit voedt het gevoel ‘het-haalt-toch-niets-uit’. Engagement heeft behoefte aan duidelijkheid.

“In zeventien jaar Leuven heb ik Ć©Ć©n betoging meegemaakt waaraan duizend studenten meededen. Dat was voor een fuifzaal. Maar voor de rest niets, geen engagement van studenten. Niet voor Irak, Afghanistan of de stervende kinderen in Darfur.” Louis Tobback – wie anders ? – kwam vorige maand in het Leuvense studentenblad Veto nog eens terug op het debat dat hij eerder dit jaar hierover voerde. Wat Tobback niet door had was dat hij daarmee ook een antwoord gaf op zijn eigen vraag. Een fuifzaal is een helder doel om je voor te engageren, Irak, Afghanistan en de stervende kinderen in Darfur zijn dat veel minder.

Daar komt nog bij dat ideologie, een andere belangrijke factor in klassiek engagement, het al even moeilijk heeft. Ideologie heeft plaats gemaakt voor een drang naar objectiviteit. Een evolutie die we in alle ideologische strekkingen zien : Vlaams-nationalisme heeft zich omgeturnd naar een strijd om efficiƫnt bestuur, vegetarisme evolueerde in de richting van een becijferbare verkleining van de ecologische voetafdruk. Dat heeft gevolgen voor engagement : of we het regeerakkoord goed vinden, hangt af van hoe experts het beoordelen. En voor het klimaat kunnen we pas en masse op straat komen als er eindelijk duidelijkheid is over hoe klimaatvorsers de toekomst precies inschatten. Alleen bestaat die objectiviteit niet : voor elke interpretatie bestaat er wel een nieuwe set cijfers en statistieken. Die wanhopige strijd om de objectiviteit heeft het ideologische debat niet alleen overstemd, maar zo ook het engagement zwaar beknot.

Slechts het begin ?

Mei ’68 is dan ook tegelijk een vloek voor het jongerenengagement van vandaag. Bij elk protest gaan we op zoek naar leiders met een politieke visie, naar de grote ideologie erachter, naar duidelijke slogans en eisen – het klassieke ideaal van veertig jaar geleden. Alleen vergeten we dat dit in de context van vandaag veel moeilijker is. De bewegingen die dit jaar zijn opgestaan, hebben zich daar zelfs uitdrukkelijk tegen verzet. Occupy Wall Street klopt zichzelf op de borst voor zijn horizontale hiĆ«rarchische structuur, de Indignados zijn uitdrukkelijk apolitiek, Shame wou zich niet beperken tot Ć©Ć©n makkelijke leuze. Zelfs de rellen in Londen krijgen zo een ander kader, als een uitbarsting van woede die niet eens doel had. Het is een zoektocht naar een nieuwe vorm van engagement, die wĆ©l binnen deze tijdgeest past. En dan ook op zijn eigen merites beoordeeld moet worden.

Want als 2011 Ć©Ć©n ding geleerd heeft, is het dat jongerenengagement niet dood is, maar pas naar boven komt als de problemen acuut worden. In Spanje is de werkloosheid bij jongeren tot boven 40 procent gestegen, in Chili vindt een grote groep studenten geen betaalbaar hoger onderwijs, in Griekenland worden jongeren geconfronteerd met draconische besparingen die hun toekomst aantasten. Hoe acuter het probleem, hoe heviger het protest. Dat is het grote verschil met ons land : al weten de jongeren hier dat de toekomst er angstaanjagend uitziet, vooralsnog hebben ze het goed. Het is een generatie die het nu beter heeft dan haar ouders, maar weet dat ze het later minder goed zal hebben. Dat lijkt engagement te reduceren tot eigenbelang, maar dat is het niet : bij gebrek aan ideologie en een teveel aan nuance, is een acute aanleiding de enige heldere incentive om een plein te bezetten.

Nog Ć©Ć©n parallel met ’68. Net zoals in die meimaand niet een heel nieuw wereldbeeld werd geĆÆnstalleerd, maar de beweging zich vertaalde in een decennialange strijd om emancipatie, het leefmilieu, de derde wereld en burgerrechten, zou ook 2011 wel eens alleen maar een begin kunnen zijn. We leven niet alleen in een woelig en onvoorspelbaar jaar, maar in een woelige en onvoorspelbare era.

Door Geert Zagers – Illustratie Pieter Van Eenoge

De horizontale hiƫrarchie van de protesten doet niet toevallig aan de structuur van het web denken. Contact via sociale netwerken creƫerde een generatie met een gesharede visie op de wereld.

Complexiteit voedt het gevoel ‘het-haalt-toch-niets-uit’. Engagement heeft behoefte aan duidelijkheid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content