Vurige nachten in Valencia

Op ieder kruispunt een gigantisch monument, gemaakt van karton. Soms surrealistisch, soms pure Walt Disney. Meesterwerken waar vele kunstenaars een jaar lang aan werkten. Maar Valencia gaat pas goed uit de bol

als de hele zaak in brand wordt gestoken.

POL MOYAERT

FOTO’S : CHARLES HENNEGHIEN

Naar schatting een miljoen mensen op straat. Waarvan zo ongeveer de helft rotjes, zevenklappers, gillende keukenmeiden en alle Spaanse varianten daarop in het ronde smijt, terwijl de andere helft vuurpijlen de lucht in schiet. De hele nacht door. En zo rond halftwee ’s nachts wordt dit alles duizendvoudig versterkt door het grote, het giganteske, officiële vuurwerk, dat de hele stad in lichterlaaie zet.

In de binnenstad volgt de ene fanfare de andere op. Aan de rand van het centrum, aan de drooggelegde Rio Turia, loeit er Spaanse pop uit de boxen. Rond de podia dansen duizenden jongeren, aan de kraampjes tapt men bier in reuze plastic bekers vol rietjes voor kollektieve konsumptie. Rond vier uur vind ik het welletjes geweest voor mijn eerste nacht in Valencia, en meedeinend met de massa probeer ik mijn hotel te bereiken. Het gedreun van de bassen klimt mee tot op de vierde verdieping, de lichtpijlen schieten voorbij het raam, de rotjes lijken verwisseld voor minigranaten waartegen de hotelmuren nauwelijks bestand zijn. Als ik rond acht uur ’s morgens de watjes uit mijn oren trek, knalt in de verte nog een eenzame voetzoeker. De laatste feestvierders wankelen huiswaarts, want om twee uur ’s middags moeten ze weer prezent zijn voor de mascleta, een nieuwe orgie van lawaai en dampend kruit. De week vóór 19 maart zijn de Valencianen in de ban van het vuur. Vlammen willen ze zien, ontploffingen willen ze horen tijdens Las fallas.

Een wonderlijk fenomeen, die fallas. De voorbije nacht heb ik er al vele gezien : gigantische kartonnen monumenten, op zowat ieder kruispunt in de stad. Vanmorgen heb ik afspraak met Marta Fernandez van de toeristische dienst, die er mij in het Museum van de Fallas ondergebracht in de vroegere militaire gevangenis alles zal over vertellen.

Het verhaal begint al heel vroeg : bij de Saturnaliën (feesten ter ere van Saturnus, god van de oogst), bij de heidense volkeren die de seizoenwisselingen vierden met grote vreugdevuren. Later zoals de heidense winterzonnewende door het kristendom tot kerstmis werd omgevormd werd de lente-equinox het feest ter ere van de heilige Jozef. De schrijnwerkers vierden hun patroonheilige door hun houtafval te verbranden en ook de houten veelarmige kandelaars waarmee ze in de wintermaanden hun atelier verlichtten. Kandelaars die oude kleren kregen omgehangen en er dan uitzagen als vogelverschrikkers. En zo kwam men op het idee om een echte pop te maken, een beeld van een konkurrent of van een rivaal in de liefde, en deze ninot kwam dan mee op de falla, op de brandstapel terecht. Met de jaren werden de ninots steeds realistischer, echte meesterwerkjes, die beroepen uitbeeldden of tafereeltjes uit het dagelijks leven. Sociale kritiek zat er al vlug in en in 1851 werden de fallas door de autoriteiten verboden. Op het einde van de vorige eeuw mocht het weer, maar werd er een hoge belasting op geheven.

In het museum kan je goed de recente evolutie volgen. Marta wijst ons op enkele poppen uit de tijd van Franco. Ze zien er triest uit en hongerig. Zoals het oude vrouwtje met haar mand met noten, waaronder enkele sloffen sigaretten verstopt zitten die ze op de zwarte markt wil verkopen.

Na de dood van de caudillo zijn de mensen zo dronken van vrijheid dat de poppen echt excessief worden. Hoe bloter hoe liever, en tieten om Mae West jaloers te maken. Niemand wordt in de karikaturen nu nog gespaard : de kerk niet, de regering niet, het leger niet, de sportlui niet, en zelfs de vereerde torero’s moeten eraan geloven.

Maar hoe kunnen die ninots hier nu tentoongesteld staan als alles ieder jaar in de fik gaat ? Dat komt, legt Marta uit, omdat ze ieder jaar eerst tentoongesteld worden in het Palacio de la Lonja en daar kunnen de bezoekers stemmen voor de poppen die van het vuur moeten gespaard worden. Dat leidt tot grote konkurrentie tussen de buurten, die ieder hun eigen falla laten maken. De tijd dat ze door amateurs ineengeknutseld werden, is lang voorbij. Vandaag zijn het beroepskunstenaars die er bijna een heel jaar aan werken. Er gaat hier dan ook ieder jaar een onwaarschijnlijk bedrag in de vlammen op.

Een soort rituele verspilling ? Marta bekijkt me alsof ík de gek ben.

Het museum is boeiend, maar het is plezieriger om door de stad te kuieren van de ene falla naar de andere. Indrukwekkende konstrukties van zo’n vijftien meter hoog, met een gewicht van soms wel tien ton. Maar de uitgebeelde taferelen, de dingen waar de spot mee gedreven wordt, gaan dikwijls over plaatselijke politiek en zijn voor de toerist moeilijk te begrijpen. Felipe González herkennen we natuurlijk wel, zelfs als hij uitgebeeld werd als een levensechte dinosauriër. “Kijk”, zegt Marta, “deze torero zullen we morgen aan het werk zien. ” Jesulín (Jezusje) de Ubrique, de chouchou van de Spaanse dames, die door zijn optreden soms zo opgewonden geraken dat ze hun lingerie in de arena werpen. Zo staat hij dan ook meestal uitgebeeld : omhangen met wonderbra’s en kanten slipjes. Marta wijst ons op een andere veel terugkerende figuur : Luis Roldán, de chef van de Guardia Civil, gearresteerd op verdenking van korruptie. Straks zal ook dit Kwaad door het vuur gezuiverd worden.

Een groot kontrast met dit karnavalesk gedoe vormen de koninginnen van de fallas, de falleras en hun eredames. Als zij passeren in hun kleurige hoepelrokken met veel kant en brokaat, omhangen met schitterende erelinten en zijden sjaals, het haar opgestoken in kunstig gedraaide dotten, wordt de spot even vergeten. Zij hebben het hele jaar door allerlei taken, maar in de week van de feestelijkheden verzorgen de falleras de bloemenhulde aan de Virgen de los Desamparados. Met honderdduizend zijn ze dit jaar om in een niet aflatende stoet, beladen met bloemen, naar de basiliek te trekken, onder begeleiding van de falla-fanfares met hun dalzainas, dunne fluitjes met een zeer meeslepende klank. Sommige bloemstukken zijn zo groot dat vier dragers ze moeten torsen.

Aan de basiliek staat een enorm beeld van de Heilige Maagd, boven op een houten konstruktie, waaraan lenige jongemannen de meegebrachte boeketten vastmaken, zodat zich stilaan een gigantische bloemenrok vormt. De kranten zullen mij vertellen dat er weer een rekord gebroken werd : vier ton bloemen voor de Madre de dios des flors ! De straten liggen vol lege dozen met Hollandia op.

Marta kan bijna niet wachten tot het twee uur is : wat we dan gaan meemaken, zal iets buitengewoons zijn. De mascleta op de plaza del Ayuntamiento haar ogen flikkeren bij het vooruitzicht. Op het plein en in de zijstraten staan duizenden mensen samengedrumd, en aan het vlechtwerk van koorden dat van de ene kant van het plein naar de andere is gespannen, hangen waarschijnlijk evenveel bommetjes. Alles is in gereedheid gebracht voor een voor buitenstaanders enigszins onbegrijpelijk ritueel. Maar de Valencianen zijn er dol op. Iedereen kijkt op zijn horloge, het is één minuut na twee, de massa begint te morren, dan te joelen. Een mascleta die later dan om twee uur stipt begint, het lijkt een overtreding van een heilige wet. “Waarom dan ? ” vraag ik Marta. “Het mag niet”, zegt ze zorgelijk. “Het mag niet. ” Alsof ze het over een zonde heeft. Maar dan begint het. “Nooit je mond sluiten”, had Marta me verwittigd. Dat schijnt je trommelvliezen wat te sparen, maar het belet niet dat het een heel fysieke gewaarwording is, dit minutenlange gedonder dat aanzwelt tot een bijna ondraaglijk bombardement, dat je borstkast doet trillen en dat je meer met je buik lijkt te horen dan met je oren die doen alleen maar pijn.

Een dikke mist kruitdamp waait samen met een bulderende echo in onze richting. “Ah ! Die geur ! ” kreunt Marta. Ik sta verdwaasd te midden van allemaal gelukkige mensen.

Op dit plein werd in ’73, twee jaar voor de dood van Franco, een gigantisch kartonnen vrijheidsbeeld verbrand. De rebelse stad maakte duidelijk dat het wachten op de vrijheid wat haar betreft lang genoeg geduurd had.

Samen met plaatselijke notabelen, televisievedetten en tutti quanti zijn we om 1 uur ’s nachts in Valencia betekent dat : kort na het avondmaal uitgenodigd op het dak van het Alameda-Palace om vanop deze uitgelezen plaats de Nit del Foc, de Nacht van het Vuur, mee te maken. Een vuurwerk, maar dan wel een vuurwerk buiten alle proporties.

Het is nog lekker zacht, maar nogal wat dames hebben toch maar hun bontjas omgehangen. Al vanaf de eerste vuurpijl wordt duidelijk dat de eerste plaats niet altijd de beste is. Het roet dwarrelt over onze hoofden en ijlings vouwt le tout Valencia een zakdoek over zijn cocktail. De fallera mayor, de wondermooie Raquel Giner, die deze week de skepter zwaait over de stad, heeft iets in haar oog gekregen en ze weent. Gelukkig geen heren te kort om haar te troosten. Ik zoek naar Mario Vargas Llosa die hier schijnt te zijn, maar ik kan hem op dit overvolle dak niet bespeuren.

Zo’n honderd waanzinnige vuurpijlen later bij momenten lijkt het of er een intergalaktische strijd pal boven onze kop wordt uitgevochten menen we een geur van verschroeide pels waar te nemen. Maar de versnelde aanvoer van aqua de Valencia, een diepvries-koel geserveerde kombinatie van sinaasappelsap, vodka, Cointreau, whisky en champagne, maakt dat niemand nog op deze ongemakken let.

Uren later baan ik mij door een dansende mensenzee een weg naar mijn hotel. De zevenklappers die rond mijn voeten dansen, doen mij niets meer. Maar plots is er enige opschudding. De mensen stuiven uit elkaar. Ik zie nog net hoe een jongeman een bommetje, nou ja meer iets ter grootte van een fietspomp, in een vuilbak stopt. Enkele tellen later spat hij uit elkaar. Afval en glas vliegen de lucht in. Hier lijkt het goed afgelopen, maar de balans die de kranten na deze vurige week zullen opmaken, is toch niet mis : meer dan vierhonderd gewonden. Maar dat is later, na het hoogtepunt op zondagavond : de Crema. Het echte werk moet hier eigenlijk nog beginnen.

Vroeger werden alle fallas tegelijk in brand gestoken. Maar nu er al bij de vierhonderd in de hele stad staan opgesteld, is dat voor de brandweer een te riskante zaak geworden. Er is nu een timing. Voor de amateur-pyromaan (nagenoeg de hele bevolking van Valencia) heeft dat zo zijn voordelen : je kan van de ene brandstapel naar de andere rennen.

Op het pleintje, vlak bij de schitterende overdekte markt, zal het vuur om middernacht ontstoken worden. We hebben post gevat op de eerste rij, pal achter het dranghekken en kunnen het bouwsel met zijn tientallen karnavaleske figuren nog eens goed bekijken. De torero ontbreekt niet, en ook Felipe González is van de partij, maar hij wordt overschaduwd door een enorme viking ook Marta heeft er geen flauw benul van wie dat zou kunnen voorstellen.

Onze aandacht gaat vooral naar de hoogte van de falla (zo’n drie verdiepingen) en naar de schrikwekkende nabijheid van de omringende gebouwen. Maar geen nood, er staan enkele spuitgasten klaar, de slangen nonchalant over hun arm gevouwen.

Marta herinnert ons nog even aan de traditie : de bovenste ninot, in dit geval de viking, moet het langst blijven staan. Kortom, de hele falla moet opgebrand zijn vóór de bovenste figuur naar beneden dondert. Dat kan, als de houten konstruktie binnen in het kartonnen monument gemaakt is volgens alle regels van de kunst.

Ik hoor gejoel voor ik vlammen zie. En dan wordt het ineens heel heet op het pleintje. De falla brandt en ik heb het gevoel dat we meebranden. De aanwezige brandweerlui denken daar blijkbaar hetzelfde over, want ze richten hun slangen niet alleen op de omringende gevels, maar ook op het entoesiast tierende en fluitende publiek. Wijken is er niet bij, want alle straten zitten strop. Enkele tellen later tuimelt de viking, helemaal zoals het hoort, als laatste naar beneden. En wederom sta ik verdwaasd en dit keer ook kletsnat tussen allemaal gelukkige mensen.

De falla staat in vuur en vlam, en zo ook het hart van de Valencianen.

Links : Fallas zijn soms drie verdiepingen hoog. Boven : Felipe González met de schaar. Onder : seksis ook nooitver weg.

Een van de koninginnen van de fallas, onderweg naar de Virgen de los Desamparados.

De hele falla moet opgebrand zijn vóór de bovenste figuur naar beneden dondert.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content