Steeds meer vrouwen beoefenen een vechtsport. Wat drijft hen? Een zelfverdedigingsreflex of het zoeken naar een alternatief voor ballet? Waarom worden ze niet afgeschrikt door de krakende nek van Gella of de bokshandschoenen van Daniella?

Zaterdagnamiddag. In een oefenzaal in Lebbeke werken tien mannen en acht vrouwen van zeer uiteenlopende leeftijd zich in het zweet. De in zwarte kimono gehulde trainer, gewezen Europees kampioen wushu Patrick Van Campenhout, geeft rustig de ene stretchopdracht na de andere. Benen moeten de hoogte in of zo wijd mogelijk gespreid. Desnoods worden daarvoor gewicht en kracht van de tegenspeler gebruikt. Wie hier als leek naar kijkt, gaat bijna plaatsvervangend kreunen. In de zaal wordt niet gekermd. Ieder werkt op eigen tempo, naar eigen kunnen.

Na de strek- worden de stijloefeningen getraind. Stokken en zwaarden komen er tijdens deze les, waar ook beginners aan deelnemen, niet aan te pas. Wel worden er benen gezwiept, vuisten gebald, klappen uitgedeeld. Niet aan elkaar, maar aan een denkbeeldige vijand. Af en toe demonstreert de trainer wat de bedoeling is: dat die voet dáár de wang raakt van de (ingebeelde) tegenstander.

Als je deze mensen ziet springen, draaien, rekken en strekken – kort en krachtig, tegelijk elegant – zou je vergeten dat je naar een vechtsport kijkt. Het lijkt soms ballet.

Wie niet vertrouwd is met het fenomeen vechtsport komt er door zo’n demonstratie al gauw achter dat er heel wat vooroordelen en misvattingen over bestaan, doorgaans gebaseerd op de sensationele beelden in films en andere media. Vanuit diezelfde sensatiebelustheid waren we naar Lebbeke getrokken in de hoop er spectaculaire kungfu (zoals we die kennen uit films van Bruce Lee of uit het recentere Charlie’s Angels) te zien te krijgen. De realiteit was prozaïscher maar ook minder oppervlakkig dan verwacht.

De Atlas van de Sport leert dat er wel een dertigtal vecht- en/of verdedigingssporten bestaan: behalve het bekende karate en worstelen, vind je er een hele resem oosterse disciplines als aikido, jioe-jitsoe, taekwondo,… We vernemen ook dat kungfu de verkeerde benaming is voor wushu. Het tegenwoordig bij vrouwen populaire tae-bo wordt (ondanks de trap- en stoottechnieken) niet tot de vechtsporten gerekend en door kenners wat denigrerend als fitness of bewegen op muziek afgedaan.

Cijfers over het aantal beoefenaars van deze vechtsporten zijn onmogelijk te verzamelen vermits ieder die dat wil met een opleiding in een of andere branche kan beginnen. Uit gegevens van de Vlaamse Vechtsport Associatie, waar niet alle maar toch 15 disciplines bij aangesloten zijn, blijkt niet dat de laatste vijf jaar het totale aantal beoefenaars toegenomen is. Wel is het aandeel vrouwen gestegen: van 23 procent in ’95 tot 27 procent in 2000. Idem bij wushu: van 28 tot 35 procent. Ook bij de Vlaamse Judo Federatie is momenteel meer dan één derde van de aangesloten leden een vrouw.

Toen Hilde Everaert (35) acht jaar geleden begon met wushu, zaten er maar drie vrouwen in de groep, tijdens de training van vandaag vormen ze bijna de helft. Hilde begon er ooit mee “om een leuk tijdverdrijf te hebben op zaterdagnamiddag”. Nu gaat ze bijna elke dag trainen: “Het is een obsessie. Ik volg ook slagzwaardtraining. Het is zalig om je zo te kunnen uitleven. Alles zit in deze sport: je kan aan je conditie bouwen, aan je lenigheid, je kracht, je evenwicht. Eigenlijk kan je hier je leven lang aan werken. Sommige mensen beginnen eraan met het idee dat ze het op een paar maanden wel zullen kunnen, maar het is zo moeilijk en het duurt zo lang. De meesten brengen daar het geduld niet voor op. Velen knappen ook af op de intensieve strekoefeningen, die nochtans nodig zijn om geen kwetsuren op te lopen.

Het is nooit mijn bedoeling geweest om me via deze sport te verdedigen, maar het is mooi meegenomen. Gelukkig viel tot nu toe niemand mij lastig, maar na al die jaren zit die verdedigingsreflex er gewoon in. Ik denk ook dat je iets uitstraalt, je ziet er geen bang wezentje uit.”

Marijke (30) werd onlangs wel lastiggevallen en heeft het idee dat ze dankzij haar wushu-ervaring de lastpost van zich heeft kunnen afschudden. “Zonder dat ik het eigenlijk besefte, kwam die kracht automatisch naar boven. Ik kon mij verweren. Ik geloof dat die man meer geschrokken is dan ikzelf. Zelfverdediging was niet mijn motivatie, maar je voelt je door deze trainingen wel sterker, van binnen.”

Hoe reageren mensen als ze horen dat deze dames zich bekwamen in een vechtsport? Worden ze als manwijven beschouwd? Hilde: “Men staat er wel voor open, maar toch word je een beetje als excentriek beschouwd. Ik oefen vaak in mijn tuin met mijn stokken, in het begin stonden de buren wel te kijken. Maar men is het snel gewoon. Ik vind dat je in wushu niet per se je vrouwelijkheid hoeft te verliezen. Sommige wapens, zoals het rechte zwaard, zijn gemaakt voor een vrouw. Als een man er de stijloefening mee doet, lijkt dat nergens op. Sommige stijlen zijn meer geschikt voor een vrouw, de vormen zijn vrij elegant. Andere zijn meer robuust, eerder mannelijk.

Ook bij sommige strekoefeningen zijn vrouwen bevoordeeld, omdat ze soepeler zijn maar ook omdat hun bekken en heupen er zich beter toe lenen. Bij twee-aan-tweegevechten wordt er in ieder geval geen rekening gehouden met het feit of je man of vrouw bent, wel met je anciënniteit. Als je al lang traint, weet je mannelijke tegenspeler dat heel goed.”

Toeval of niet, voor beide vrouwen gaan wushu-trainingen samen met het beoefenen van tai-ji, de tragere en meer mentale invulling van deze Chinese krijgskunst. Louise (47) volgt zelfs het ene om het andere beter te kunnen. Uiteindelijk gaat het deze krijgsvrouwen evenzeer om innerlijk evenwicht, om yin en yang. Hilde: “Ook het oosterse aspect is belangrijk. Je leert de Chinese filosofie en cultuur kennen.”

Trainer Patrick Van Campenhout stimuleert het combineren van de twee benaderingen: de externe en de interne. Ooit won hij drie Europese gouden medailles in wushu, nu is hij voorzitter van de Vlaamse Vechtsport Associatie en stressmanager van beroep. Zijn vrouw Belinda traint al een tiental jaren mee. Van Campenhout: “Bij de meeste vechtsporten gaat het om dat externe yang-aspect en is er geen compensatie op een zacht gebied. Dat is volgens mij een tekortkoming. Het vechten is maar één aspect van het hele gamma aan Chinese krijgskunsten. We leggen er in de lessen dan ook niet het accent op, we wisselen af. Het is hier dus geen machogedoe, maar je moet ook weer geen doetje zijn. Het blijven nog altijd krijgskunsten.

Vrouwen in de groep worden niet anders benaderd dan mannen. Natuurlijk zijn er ook vrouwen die graag een robbertje vechten. Onderschat de dames niet, die knokken erop los. Denk aan Daniella Somers, maar bij het kickboksen ga je geen massa’s vrouwen vinden. Vrouwen willen zich afreageren, maar als het om echte kampen gaat en er trappen en stoten geïncasseerd moeten worden, haken ze vaak af. Ik zeg dat niet om seksistisch te doen, dat is een realiteit.

Ik vind het wel een goede zaak dat vrouwen leren omgaan met agressie, dat ze voelen welke kracht erachter zit als een mannenhand hen vastgrijpt en dat ze dan ook methoden leren kennen om daar uit te geraken. Niet met stoere kracht, maar juist door slimme kracht te gebruiken, bijvoorbeeld door op punten te gaan drukken, want daar kan de meest bonkige houthakker mee gelost worden.”

Punten drukken? Van Campenhout neemt mijn hand vast en drukt zachtjes op m’n handpalm, naast de onderkant van mijn duim. “Als ik nu wat doorduw, ga je op je knieën. Zo bestaan er veel technieken die dames kunnen aanleren. Maar vrouwen komen niet zozeer om zich te leren verdedigen, eerder om hun conditie te verbeteren. Als ze willen vermageren, zeg ik hen dat ze daar hard voor zullen moeten werken. Meestal verandert de motivatie na een tijd, ze vinden het leuk, genieten van hun soepelheid. Ook bij mannen verandert die motivatie. Ze willen ‘een keer kungfu leren’ maar zien algauw dat daar serieus voor getraind moet worden. Uiteindelijk gaat het om het kweken van zelfdiscipline.”

Moet je over bepaalde karaktertrekken beschikken om aan vechtsport te doen? “Iedereen heeft een kans: van het watje tot de stoerste macho. Je zal snel beseffen dat je je moet houden aan bepaalde regels. Iemand die denkt eens goed te kunnen knokken of te lachen met een ander, zal gauw inzien dat hij/zij zich vergist. In sommige vechtsportclubs is dat wel een probleem: het gaat er een beetje te hard aan toe of er heerst favoritisme. Men zal bijvoorbeeld vlugger iets doen voor iemand die blond en mooi is. Ik vind dat je iedereen op dezelfde manier moet behandelen. Zolang iedereen die dat wil een club kan openen, valt daar weinig aan te doen.”

Ook Marc Theeboom, docent lichamelijke opvoeding aan de VUB en zowel theoretisch als praktisch gespecialiseerd in vechtsporten, klaagt deze ongestructureerde toestand aan: “Om het even wie kan morgen met een opleiding beginnen. Je kan in een winkel een zwarte gordel kopen of je een voorgedrukt diploma aanschaffen en zeggen dat je in China of Japan een opleiding hebt gevolgd. Je kan vervolgens een lokaal huren en lesgeven in een stijl die je zelf ontwikkelt. Als je zegt dat mensen een halfuur op hun hoofd moeten staan om zich beter te voelen, dan is er geen enkele instantie die zich daartegen kan verzetten.

Ik klaag aan dat sommigen zelfs gemeentelijke infrastructuur kunnen huren om die dingen te doen. In deze materie is toch enige controle nodig. Men zou zich toch op een aantal criteria moeten kunnen baseren om uit te maken of een privé-initiatief goed is of niet. Vaak zijn de bekwaamheden van de leraar erg vaag. Ik ken mensen die twee weken naar China zijn geweest en terugkomen met een diploma. Op twee weken heb je niks geleerd, natuurlijk. Ik ben zelf al dertig jaar met vechtsporten bezig maar ben er nog lang niet mee rond. Ik volg nog altijd les, bij een Chinese lerares. Ik vind dat het ook niet anders kan. De materie is zo uitgebreid…”

Als mensen op die manier bezig zijn met hun conditie, hun gezondheid, wat is daar dan op tegen? “Als docent lichamelijke opvoeding kan ik er moeilijk mee akkoord gaan dat het goed is van zodra mensen maar bewegen, zonder dat er een verantwoorde begeleiding is. Op een gezonde manier met je lichaam bezig zijn, vraagt kennis. Dat geldt ook voor tae-bo. Ik ben er niet tegen, maar ik heb hetzelfde probleem als met aerobics. Om het aantrekkelijk te maken, verbindt men daar muziek aan met een snelle beat, een hoog ritme. Dat betekent snelle bewegingen, maar bepaalde bewegingen kan en mag je niet snel doen omdat je ze dan ofwel niet correct uitvoert – en dan heeft het geen zin – of omdat ze kwetsuren kunnen veroorzaken. Alles hangt af van een goede leraar. Is die voldoende geschoold? Je hebt als beoefenaar het recht om inzage te krijgen in zijn kwaliteiten. Als dat bijvoorbeeld een regent of licentiaat lichamelijke opvoeding is, kan je al zeker zijn dat die toch dié achtergrond heeft.”

Waarom slaat tae-bo zo aan bij vrouwen? Theeboom: “Zonder in stereotiepen te willen vervallen: vrouwen dansen graag, muziek spreekt hen aan, aerobics ook. Bovendien wordt dit soort dingen vaak ook overdag georganiseerd, op tijdstippen dat het makkelijker uitkomt. Tae-bo vereist ook een zekere lenigheid, door de stand van het bekken kunnen vrouwen doorgaans sneller die traptechnieken doen, ze zwaaien hun been makkelijk hoog. Mannen hebben daar meer problemen mee, ook met het ritmegevoel. Wat meespeelt, is ook de gedachte dat je jezelf leert verdedigen, maar ik denk dat je er helemaal niks leert op het gebied van verdediging.”

Zijn echte vechtsporten efficiënt als zelfverdediging? “Ik vind niet dat mensen zelfverdediging als eerste doel moeten stellen. Je leert toch ook niet alleen maar zwemmen omdat je wil voorkomen dat je gaat verdrinken? Je leert ook zwemmen omdat het leuk is. Als je alleen vechtsporten doet om je te verdedigen, verlies je veel dingen die je in andere westerse sporten niet terugvindt, met name een mentaal aspect. Je verliest de principes, de cultuur, de eenheid tussen geest en lichaam. Daarnaast is geen enkele van die oosterse vechtsporten efficiënt. Als je efficiënt wil zijn, moet je ze allemaal samen nemen en daar het beste uithalen, er één korte synthese van maken. Tenslotte maken vechtsporten niet zozeer gebruik van de kracht van de beoefenaar, maar van die van de tegenstrever. Je hoeft er zelf niet zoveel kracht voor te hebben. Het is niet de sterkste die wint, maar diegene met de meeste techniek en soepelheid. Dat zal vrouwen wel aanspreken. Hun belangstelling heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat ze zin hebben om met andere dan klassieke sporten bezig te zijn. Het is al lang niet meer zo dat ze alleen ballet willen gaan doen. Je krijgt een verbreding. Daarnaast zijn er rolmodellen, we hebben een aantal judoka’s die dat mannelijke patroon van die vechtsporten doorbreken. Het is trouwens een misvatting in het westen dat vechtsporten mannelijk zouden zijn. Vele vrouwelijke meesters zijn evenwaardig aan mannen. Ik heb altijd les gekregen van een vrouw en ik krijg nog steeds les van een vrouw.”

Marc Theeboom is zowel professioneel als in zijn vrije tijd begaan met de relatie tussen jongeren en vechtsport. In Antwerpen geeft hij zelf wushu-les aan kinderen. “Je merkt dat de zelfverdedigingsmotivatie vaak bij ouders meespeelt. Niet bij de kinderen, want die voelen zich niet bedreigd op straat. Als kinderen zeggen dat ze ze zich wel bedreigd voelen, hebben ze dat niet zelf bedacht maar is hen dat ingefluisterd. Maar of je dat nu als een Dutroux-effect moet zien? Als kind werd ik ook al gewaarschuwd voor de man met de zwarte anorak die ergens op Linkeroever in Antwerpen zat.

In de praktijk blijkt dat de beweegreden zeer triviaal kan zijn. Wanneer ouders hun kinderen naar de les brengen, zitten ze vaak aan de kant te wachten. Dan denken ze: waarom zou ik zelf niet meedoen? Op een bepaald moment had ik bijna uitsluitend moeders in de les. Want het zijn vaak zij die hun kinderen brengen.”

Johanna Blommaert / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content