Ik ging op bezoek bij een man in een stenen tuinhuis, in een oord met een naam die mij deed denken aan Bijbelse plekken. De man was uitvinder en ook een soort dokter, naar wie mensen uit de hele wereld vulpennen opstuurden om gerepareerd te worden. De man bezat daarvoor geheimzinnige onderdelen en gereedschappen, en hij haalde uit zijn schuifje schrijftuig uit 1932, met dezelfde vanzelfsprekendheid als ik ’s ochtends een glas karnemelk uit de koelkast haal om mij in te schenken – ik beken dat ik een liefhebber van karnemelk ben, ook al vindt zowat iedereen in mijn omgeving die drank walgelijk.

Daar zat de man, tussen Duitse, Japanse en Amerikaanse inkten, als een tovenaar met kleinkinderen, en het maakte mij gelukkig hem aan die vulpennen te zien werken. Het gaf een gevoel van geruststelling, alsof niets al echt verloren was maar alles nog hersteld kon worden. Brak er toevallig een onderdeeltje, dan haalde de man de schouders op en zei dat hij er zelf wel een nieuw zou fabriceren op zijn draaibank, een dat wél fatsoenlijk was en stevig. Met een trotse glimlach verklaarde hij dat hij alles zelf kon maken en zelfs schroefdraad trok met vier gangen. Een prestatie waar ik helaas niet de schoonheid van kon inschatten vermits viergangige schroefdraad mij niet veel meer zegt dan, pakweg, dubbele bovenliggende nokkenassen.

Voor ik het wist, schaatste de vulpen die ik meegebracht had weer over het papier als een prima ballerina, met een hooghartig mondje waaraan de fraaiste bewoordingen ontlokt konden worden. Misschien was de pennendokter met zijn borstelige wenkbrauwen en grote handen wel een soort tovenaar die de vindingrijkheid van vulpennen aanscherpte, zodat die de wereld konden voorzien van teksten die verdriet verzachten, mensen doen lachen en vreugde brengt in hun harten, alsook het verlangen om zacht te zijn voor elkander.

Nog in diezelfde roes verkerend ging ik de week daarop naar de voorstelling van pennen die de pennentovenaar zelf had ontworpen, als enige vulpen die door een Belgisch bedrijf wordt vervaardigd : de ingenieuze Bulkfiller van Conid. Ik ontmoette er zielsverwanten die uit Parijs kwamen afgezakt en van verder. Pochetten kwamen boven met bloedmooie Parkers, Pelikans en Watermannen uit het interbellum. De conversaties waren van het verheffende, zij het soms wat bevreemdende type. Zo waren de aanwezigen het erover eens dat alle beep (naam van een prestigieus pennenmerk) van na 1985 commerciële blingbling was, verknoeid door marketingjongens en poenpakkers. Ook viel het erg te betreuren dat er in heel Europa geen enkele echte nib meister meer leefde – zoals de schaarse uitverkorenen worden genoemd die nog de kunst beheersen de punt van een vulpen te finetunen.

De terugkeer naar de gewone wereld volgde ’s avonds, toen ik had afgesproken met een paar vrouwen die te jong waren. “He, een vulpen”, giechelde een van hen toen ik mijn Conway Stewart uit 1941 – gekocht voor een luttele vijftig pond, inclusief visioenen van overvliegende bommenwerpers – durfde boven te halen. “Dat doet mij zo denken aan de middelbare school.”

“Ik heb een hele goede”, kwaakte haar vriendin. “Een gele van de Gouden Gids. Schrijft vloeiend zonder te korrelen.” “Dat is het enige wat een pen voor mij moet doen,” voegde ze daar met jeugdige overmoed aan toe : “Schrijven en niet korrelen.”

Ten teken dat het onderwerp wat haar betreft was afgehandeld, tikte ze een berichtje in op haar telefoon, die rubberen uitstulpingen vertoonde in de vorm van poezenoortjes. Stil heb ik mijn oorlogspen weer opgeborgen, met een gevoel dat aarzelde tussen gêne en Mattheüs 5 : 3, een van de schaarse Bijbelquotes die ik uit het hoofd ken.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Met een trotse glimlach verklaarde hij dat hij zelfs schroefdraad trok met vier gangen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content